Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. gis:
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gis:
  2. gissen:
  3. Wiktionary:


Deutsch

Detailübersetzungen für gis (Deutsch) ins Niederländisch

GIS:


Synonyms for "GIS":


Ägäis:


Synonyms for "Ägäis":


Wiktionary Übersetzungen für Ägäis:

Ägäis
noun
  1. Ein Teil des Mittelmeeres zwischen Griechenland und Kleinasien, das mit dem Schwarzes Meer durch den Bosporus verbunden ist.

Cross Translation:
FromToVia
Ägäis Egeïsche Zee Aegean Sea — sea of the northeastern part of the Mediterranean Sea


Wiktionary Übersetzungen für gis:

gis
noun
  1. verhoogde toon g
  2. gis-mineurgrondakkoord



Niederländisch

Detailübersetzungen für gis (Niederländisch) ins Deutsch

gis:


gis form of gissen:

gissen Verb (gis, gist, giste, gisten, gegist)

  1. gissen (gissing maken; raden)
    schätzen; glauben; vermuten; annehmen; mutmaßen; Vermutung anstellen
    • schätzen Verb (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • glauben Verb (glaube, glaubst, glaubt, glaubte, glaubtet, geglaubt)
    • vermuten Verb (vermute, vermutest, vermutet, vermutete, vermutetet, vermutet)
    • annehmen Verb (nehme an, nimmst an, nimmt an, nahm an, nahmt an, angenommen)
    • mutmaßen Verb (mutmaße, mutmaßst, mutmaßt, mutmaßte, mutmaßtet, gemutmaßt)

Konjugationen für gissen:

o.t.t.
  1. gis
  2. gist
  3. gist
  4. gissen
  5. gissen
  6. gissen
o.v.t.
  1. giste
  2. giste
  3. giste
  4. gisten
  5. gisten
  6. gisten
v.t.t.
  1. heb gegist
  2. hebt gegist
  3. heeft gegist
  4. hebben gegist
  5. hebben gegist
  6. hebben gegist
v.v.t.
  1. had gegist
  2. had gegist
  3. had gegist
  4. hadden gegist
  5. hadden gegist
  6. hadden gegist
o.t.t.t.
  1. zal gissen
  2. zult gissen
  3. zal gissen
  4. zullen gissen
  5. zullen gissen
  6. zullen gissen
o.v.t.t.
  1. zou gissen
  2. zou gissen
  3. zou gissen
  4. zouden gissen
  5. zouden gissen
  6. zouden gissen
en verder
  1. is gegist
  2. zijn gegist
diversen
  1. gis!
  2. gist!
  3. gegist
  4. gissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für gissen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Vermutung anstellen gissen; gissing maken; raden
annehmen gissen; gissing maken; raden aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvatten; accepteren; adopteren; beantwoorden; bedoelen; beogen; betogen; cadeau aannemen; demonstreren; geloven; in ontvangst nemen; krijgen; naar voren brengen; ontvangen; opnemen; opperen; opstrijken; opvangen; poneren; postuleren; stellen; ten doel hebben; uitgaan van; veronderstellen; vooronderstellen
glauben gissen; gissing maken; raden aannemen; geloven; uitgaan van; veronderstellen
mutmaßen gissen; gissing maken; raden met aandelen spelen; postuleren; speculeren; vooronderstellen
schätzen gissen; gissing maken; raden aannemen; aanrekenen; aanwrijven; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; berispen; beschuldigen; blameren; eerbiedigen; geloven; gispen; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; ingeven; inschatten; laken; loven; nadragen; op prijs stellen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; suggereren; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
vermuten gissen; gissing maken; raden postuleren; vooronderstellen

Wiktionary Übersetzungen für gissen:

gissen
verb
  1. een vermoeden uitspreken over iets

Cross Translation:
FromToVia
gissen vermuten; mutmaßen conjecture — to guess
gissen schätzen; raten guess — to reach an unqualified conclusion
gissen mutmaßen; vermuten conjecturerinférer par conjecture.
gissen enträtseln; raten; erraten; herausbekommen; ahnen; erahnen; vorhersagen; voraussagen; weissagen; prophezeihen devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.