Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- paste:
-
Wiktionary:
- paste → plakken
- paste → aanplakken, agglutineren, doen samenkleven, samenplakken, verbinden, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, opplakken, overplakken, lijmen, hechten, plakken, kleven
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- passen:
- Wiktionary:
Englisch
Detailübersetzungen für paste (Englisch) ins Niederländisch
paste:
Konjugationen für paste:
present
- paste
- paste
- pastees
- paste
- paste
- paste
simple past
- pasted
- pasted
- pasted
- pasted
- pasted
- pasted
present perfect
- have pasted
- have pasted
- has pasted
- have pasted
- have pasted
- have pasted
past continuous
- was pasting
- were pasting
- was pasting
- were pasting
- were pasting
- were pasting
future
- shall paste
- will paste
- will paste
- shall paste
- will paste
- will paste
continuous present
- am pasting
- are pasting
- is pasting
- are pasting
- are pasting
- are pasting
subjunctive
- be pasted
- be pasted
- be pasted
- be pasted
- be pasted
- be pasted
diverse
- paste!
- let's paste!
- pasted
- pasting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the paste (dough)
-
the paste (dough)
-
the paste (cream; skin moisturiser; moisturiser)
-
the paste (dumplings; noodles; pasta)
Übersetzung Matrix für paste:
Verwandte Wörter für "paste":
Synonyms for "paste":
Verwandte Definitionen für "paste":
Wiktionary Übersetzungen für paste:
paste
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• paste | → aanplakken; agglutineren; doen samenkleven; samenplakken; verbinden | ↔ agglutiner — unir et mêler plusieurs substances de manière à en former une masse compacte. |
• paste | → aanwenden; benutten; gebruiken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; doorvoeren; in toepassing brengen; toepassen; aanzetten; voordoen | ↔ appliquer — mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher. |
• paste | → aanzetten; voordoen | ↔ apposer — poser, appliquer sur quelque chose. |
• paste | → opplakken; overplakken; lijmen; hechten; plakken; aanplakken; kleven | ↔ coller — joindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle. |
Verwandte Übersetzungen für paste
Niederländisch
Detailübersetzungen für paste (Niederländisch) ins Englisch
paste form of passen:
-
passen (betamen)
-
passen (bijpassen)
-
passen (op proef aantrekken; aanpassen)
-
passen (aanproberen; proberen)
-
passen (gelegen komen; schikken; conveniëren; uitkomen)
-
passen (geld afpassen; aftellen)
-
passen (geschikt zijn; conveniëren; uitkomen; deugen; passend zijn)
Konjugationen für passen:
o.t.t.
- pas
- past
- past
- passen
- passen
- passen
o.v.t.
- paste
- paste
- paste
- pasten
- pasten
- pasten
v.t.t.
- heb gepast
- hebt gepast
- heeft gepast
- hebben gepast
- hebben gepast
- hebben gepast
v.v.t.
- had gepast
- had gepast
- had gepast
- hadden gepast
- hadden gepast
- hadden gepast
o.t.t.t.
- zal passen
- zult passen
- zal passen
- zullen passen
- zullen passen
- zullen passen
o.v.t.t.
- zou passen
- zou passen
- zou passen
- zouden passen
- zouden passen
- zouden passen
diversen
- pas!
- past!
- gepast
- passend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de passen (voetstappen; stappen; treden; schreden)
-
het passen (aan proberen)
Übersetzung Matrix für passen:
Verwandte Wörter für "passen":
Verwandte Definitionen für "passen":
Wiktionary Übersetzungen für passen:
passen
Cross Translation:
verb
passen
-
precies de goede maat zijn, erin kunnen
- passen → fit
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• passen | → look after; take care | ↔ gaumen — (transitiv), Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen |
• passen | → attempt; test; try; pilot; prove; sample; assay | ↔ essayer — Traductions à trier suivant le sens |
• passen | → become; suit | ↔ seoir — Aller bien, pour un vêtement ; être convenable |