Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. omcirkelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omcirkelen (Niederländisch) ins Deutsch

omcirkelen:

omcirkelen Verb (omcirkel, omcirkelt, omcirkelde, omcirkelden, omcirkeld)

  1. omcirkelen (omsingelen; omsluiten)
    einkreisen
    • einkreisen Verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
  2. omcirkelen (draaien om)
    umkreisen; herumfahren; einkreisen
    • umkreisen Verb (umkreise, umkreist, umkreiste, umkreistet, umkreist)
    • herumfahren Verb (fahre herum, fährst herum, fährt herum, fuhr herum, fuhrt herum, herumgefahren)
    • einkreisen Verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)
  3. omcirkelen (een cirkel tekenen om)
    umkreisen; herumfahren; einkreisen; ein Kreis zechnen
    • umkreisen Verb (umkreise, umkreist, umkreiste, umkreistet, umkreist)
    • herumfahren Verb (fahre herum, fährst herum, fährt herum, fuhr herum, fuhrt herum, herumgefahren)
    • einkreisen Verb (kreise ein, kreisst ein, kreist ein, kreiste ein, kreistet ein, eingekreist)

Konjugationen für omcirkelen:

o.t.t.
  1. omcirkel
  2. omcirkelt
  3. omcirkelt
  4. omcirkelen
  5. omcirkelen
  6. omcirkelen
o.v.t.
  1. omcirkelde
  2. omcirkelde
  3. omcirkelde
  4. omcirkelden
  5. omcirkelden
  6. omcirkelden
v.t.t.
  1. heb omcirkeld
  2. hebt omcirkeld
  3. heeft omcirkeld
  4. hebben omcirkeld
  5. hebben omcirkeld
  6. hebben omcirkeld
v.v.t.
  1. had omcirkeld
  2. had omcirkeld
  3. had omcirkeld
  4. hadden omcirkeld
  5. hadden omcirkeld
  6. hadden omcirkeld
o.t.t.t.
  1. zal omcirkelen
  2. zult omcirkelen
  3. zal omcirkelen
  4. zullen omcirkelen
  5. zullen omcirkelen
  6. zullen omcirkelen
o.v.t.t.
  1. zou omcirkelen
  2. zou omcirkelen
  3. zou omcirkelen
  4. zouden omcirkelen
  5. zouden omcirkelen
  6. zouden omcirkelen
en verder
  1. ben omcirkeld
  2. bent omcirkeld
  3. is omcirkeld
  4. zijn omcirkeld
  5. zijn omcirkeld
  6. zijn omcirkeld
diversen
  1. omcirkel!
  2. omcirkelt!
  3. omcirkeld
  4. omcirkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omcirkelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ein Kreis zechnen een cirkel tekenen om; omcirkelen
einkreisen draaien om; een cirkel tekenen om; omcirkelen; omsingelen; omsluiten bijsluiten; bijvoegen; insluiten; met gespannen voorwerp omsluiten; omsingelen; omsluiten; omspannen; omtrekken; overspannen; toevoegen
herumfahren draaien om; een cirkel tekenen om; omcirkelen omheenrijden; rondrijden; rondtoeren
umkreisen draaien om; een cirkel tekenen om; omcirkelen

Wiktionary Übersetzungen für omcirkelen:


Cross Translation:
FromToVia
omcirkelen umkreisen circle — travel around along a curved path
omcirkelen umkreisen; einkreisen circle — surround
omcirkelen einkreisen circle — place or mark a circle around
omcirkelen umkreisen orbit — circle another object
omcirkelen umgeben; umringen surround — to encircle something or simultaneously extend in all directions
omcirkelen umzingeln; umringen surround — to enclose to prevent escape