Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. vrijer:
  2. vrij:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vrijer (Niederländisch) ins Deutsch

vrijer:

vrijer [de ~ (m)] Nomen

  1. de vrijer (liefhebber; minnaar; aanbidder)
    der Liebhaber; die Geliebte; der Geliebter; der Enthusiast

Übersetzung Matrix für vrijer:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Enthusiast aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer enthousiasteling
Geliebte aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer beminde; duifje; geliefde; gezel; hartje; hartsvriendin; kameraadje; liefje; liefste; lieve; maatje; maîtresse; minnaars; minnares; poepje; schat; schatje; schattebout; scheetje; snoes; vriendin; vrijers
Geliebter aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer beminde; geliefde; hartje; minnares; vriendin
Liebhaber aanbidder; liefhebber; minnaar; vrijer beminde; enthousiasteling; geliefde; hartje; minnares; vriendin

Verwandte Wörter für "vrijer":


Wiktionary Übersetzungen für vrijer:

vrijer
noun
  1. veraltend: Mann, der eine Frau umwirbt, um sie zu heiraten

Cross Translation:
FromToVia
vrijer Freier; Liebhaber; Liebender amant — Celui qui recevoir les faveurs d’une femme avec laquelle il n’est pas marier.

vrijer form of vrij:


Übersetzung Matrix für vrij:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
frei bandeloos; in vrijheid; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; kosteloos; ledig; leeg; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
in Freiheit in vrijheid; vrij
leer loos; vrij; zonder taak blanco; glazig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeschreven; onbewoond; onbezet; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; oningevuld; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos; zonder inhoud
ohne Aufgabe loos; vrij; zonder taak
ohne Auftrag loos; vrij; zonder taak
unbesetzt in vrijheid; vrij ledig; leeg; onbewoond; onbezet
ungebunden bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij
unumwunden onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
unverblümt onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit cru; direct; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk
zügellos bandeloos; losbandig; ongebonden; ongebreideld; vrij bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; losbandig; mateloos; ongetoomd; teugelloos; tomeloos; tuchteloos; uitermate; vrijgevochten

Verwandte Wörter für "vrij":


Antonyme für "vrij":


Verwandte Definitionen für "vrij":

  1. als je niet naar het werk of naar school hoeft1
    • ik ben vandaag vrij1
  2. door niets of niemand beperkt of gehinderd1
    • de weg was versperd maar nu is hij weer vrij1
  3. het niet hebben1
    • de zieke is vrij van koorts1
  4. kunnen gaan en staan waar je wilt1
    • hij zat in de gevangenis, maar nu is hij weer vrij1
  5. niet in gebruik of besproken1
    • is deze tafel nog vrij?1
  6. niet verlegen, een beetje brutaal1
    • zij gaf iedereen een zoen, ze is erg vrij1

Wiktionary Übersetzungen für vrij:

vrij
adjective
  1. ongebonden, niet in beweging beperkt
vrij
adjective
  1. keine oder keine sinnvolle Beschäftigung ausübend
  1. sehr; in großem Maße

Cross Translation:
FromToVia
vrij frei; klar clear — free of obstacles
vrij frei; ungebunden free — not imprisoned
vrij ungebunden; frei free — unconstrained
vrij frei free — unobstructed
vrij ungebunden; frei free — without obligations
vrij frei free — software: with very few limitations on distribution or improvement
vrij frei libre — disponible
vrij frei libre — libre de droits d’auteurs
vrij frei; offen; geläufig libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.