Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. inperken:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für inperken (Niederländisch) ins Deutsch

inperken:

inperken Verb (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)

  1. inperken (beknotten)
    beschränken; begrenzen; einschränken; eindämmen; limitieren
    • beschränken Verb (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • begrenzen Verb (begrenze, begrenzest, begrenzt, begrenzte, begrenztet, begrenzt)
    • einschränken Verb (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • eindämmen Verb (dämme ein, dämmst ein, dämmt ein, dämmte ein, dämmtet ein, eingedämmt)
    • limitieren Verb (limitiere, limitierst, limitiert, limitierte, limitiertet, limitiert)
  2. inperken (beperken; inkapselen; limiteren; indammen)
    einschränken
    • einschränken Verb (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
  3. inperken (verminderen; reduceren; afnemen; )
    reduzieren; einschränken; vermindern; beschränken; herabsetzen; einschrumpfen; kürzen; schrumpfen
    • reduzieren Verb (reduziere, reduzierst, reduziert, reduzierte, reduziertet, reduziert)
    • einschränken Verb (schränke ein, schränkst ein, schränkt ein, schränkte ein, schränktet ein, eingeschränkt)
    • vermindern Verb (vermindere, verminderst, vermindert, verminderte, vermindertet, vermindert)
    • beschränken Verb (beschränke, beschränkst, beschränkt, beschränkte, beschränktet, beschränkt)
    • herabsetzen Verb (setze herab, setzt herab, setzte herab, setztet herab, herabgesetzt)
    • einschrumpfen Verb (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • kürzen Verb (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schrumpfen Verb (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)

Konjugationen für inperken:

o.t.t.
  1. perk in
  2. perkt in
  3. perkt in
  4. perken in
  5. perken in
  6. perken in
o.v.t.
  1. perkte in
  2. perkte in
  3. perkte in
  4. perkten in
  5. perkten in
  6. perkten in
v.t.t.
  1. heb ingeperkt
  2. hebt ingeperkt
  3. heeft ingeperkt
  4. hebben ingeperkt
  5. hebben ingeperkt
  6. hebben ingeperkt
v.v.t.
  1. had ingeperkt
  2. had ingeperkt
  3. had ingeperkt
  4. hadden ingeperkt
  5. hadden ingeperkt
  6. hadden ingeperkt
o.t.t.t.
  1. zal inperken
  2. zult inperken
  3. zal inperken
  4. zullen inperken
  5. zullen inperken
  6. zullen inperken
o.v.t.t.
  1. zou inperken
  2. zou inperken
  3. zou inperken
  4. zouden inperken
  5. zouden inperken
  6. zouden inperken
en verder
  1. ben ingeperkt
  2. bent ingeperkt
  3. is ingeperkt
  4. zijn ingeperkt
  5. zijn ingeperkt
  6. zijn ingeperkt
diversen
  1. perk in!
  2. perkt in!
  3. ingeperkt
  4. inperkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für inperken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
begrenzen beknotten; inperken afbakenen; afdekken; afgrenzen; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; omlijnen; van grenzen voorzien
beschränken afnemen; beknotten; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; inkorten; insluiten; korter maken; toevoegen; van grenzen voorzien; verkorten
eindämmen beknotten; inperken afgrenzen; bedijken; begrenzen; beknotten; beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; indijken; insluiten; toevoegen; van grenzen voorzien
einschrumpfen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen indrogen; inkrimpen; kleiner maken; krimpen; minimaliseren; opdrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; uitdrogen; verdorren; verdrogen; verkleinen; verschrompelen
einschränken afnemen; beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inkrimpen; inperken; krimpen; limiteren; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen afgrenzen; begrenzen; beknotten; beperken; besparen; bezuinigen; bijsluiten; bijvoegen; geld besparen; inkorten; insluiten; korten; korter maken; matigen; minder gebruiken; terugdraaien; terugschroeven; toevoegen; van grenzen voorzien; verkorten
herabsetzen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; achteruitzetten; afnemen; afprijzen; declineren; degraderen; denigreren; in rang verlagen; kleineren; lager maken; minder worden; reduceren; terugplaatsen; terugzetten; verlagen; verminderen
kürzen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; besnoeien; declineren; inkorten; kleiner maken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; minder worden; minimaliseren; snoeien; trimmen; verkleinen; verkorten
limitieren beknotten; inperken beknotten; beperken
reduzieren afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; afprijzen; besparen; bezuinigen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder maken; minder worden; minimaliseren; reduceren; samenvouwen; slinken; terugdraaien; terugschroeven; verkleinen; verlagen; verminderen
schrumpfen afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; declineren; indrogen; inkrimpen; inzinken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minimaliseren; opdrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; uitdrogen; verdorren; verdrogen; verkleinen; verminderen; verschrompelen; vervallen; wegglijden; wegzinken
vermindern afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkorten; verlagen; verminderen achteruitgaan; afnemen; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkrimpen; kleiner maken; korten; krimpen; matigen; minder worden; minderen; minimaliseren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verminderen; vervallen

Wiktionary Übersetzungen für inperken:


Cross Translation:
FromToVia
inperken beschränken confine — to restrict; to keep within bounds