Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. omwenden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omwenden (Niederländisch) ins Deutsch

omwenden:

omwenden Verb (wend om, wendt om, wendde om, wendden om, omgewend)

  1. omwenden
    umdrehen; herumdrehen
    • umdrehen Verb (drehe um, drehst um, dreht um, drehte um, drehtet um, umgedreht)
    • herumdrehen Verb (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)

Konjugationen für omwenden:

o.t.t.
  1. wend om
  2. wendt om
  3. wendt om
  4. wenden om
  5. wenden om
  6. wenden om
o.v.t.
  1. wendde om
  2. wendde om
  3. wendde om
  4. wendden om
  5. wendden om
  6. wendden om
v.t.t.
  1. heb omgewend
  2. hebt omgewend
  3. heeft omgewend
  4. hebben omgewend
  5. hebben omgewend
  6. hebben omgewend
v.v.t.
  1. had omgewend
  2. had omgewend
  3. had omgewend
  4. hadden omgewend
  5. hadden omgewend
  6. hadden omgewend
o.t.t.t.
  1. zal omwenden
  2. zult omwenden
  3. zal omwenden
  4. zullen omwenden
  5. zullen omwenden
  6. zullen omwenden
o.v.t.t.
  1. zou omwenden
  2. zou omwenden
  3. zou omwenden
  4. zouden omwenden
  5. zouden omwenden
  6. zouden omwenden
en verder
  1. ben omgewend
  2. bent omgewend
  3. is omgewend
  4. zijn omgewend
  5. zijn omgewend
  6. zijn omgewend
diversen
  1. wend om!
  2. wendt om!
  3. omgewend
  4. omwendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omwenden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
herumdrehen omwenden draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; kolken; omdraaien; omkeren; omzwaaien; rollen; ronddraaien; rondtollen; roteren; tollen; wenden; wentelen; zich omdraaien; zwenken
umdrehen omwenden draaien; iets omdraaien; kantelen; keren; omdraaien; omkeren; omrollen; omwentelen; rollen; ronddraaien; roteren; teruggaan; wederkeren; weerkeren; wegdraaien; wenden; wentelen; zich omdraaien; zwenken