Niederländisch

Detailübersetzungen für korten (Niederländisch) ins Englisch

korten:

korten [znw.] Nomen

  1. korten (snoeien)
    the abridging; the abridgement; the abbreviating
  2. korten (minderen; krimpen)
    the shrinking; the decrease; the shrinking back

korten Verb (kort, kortte, kortten, gekort)

  1. korten (kort knippen; kort maken)
    to trim; to pare
    – remove the edges from and cut down to the desired size 1
    • trim Verb (trims, trimmed, trimming)
      • trim the photograph1
      • trim lumber1
    • pare Verb (pares, pared, paring)
      • pare one's fingernails1
    to cut
    – shorten as if by severing the edges or ends of 1
    • cut Verb (cuts, cut, cutting)
      • cut my hair1
    to skim
    – remove from the surface 1
    • skim Verb (skims, skimmed, skimming)
      • skim cream from the surface of milk1
    to clip; cut close
  2. korten (inkorten)
    to shorten; to abbreviate
    • shorten Verb (shortens, shortened, shortening)
    • abbreviate Verb (abbreviates, abbreviated, abbreviating)
  3. korten (bezuinigen; besparen; matigen)
    to economize; to cut down; to save; to economise
    • economize Verb, amerikanisch (economizes, economized, economizing)
    • cut down Verb (cuts down, cut down, cutting down)
    • save Verb (saves, saved, saving)
    • economise Verb, britisch

Konjugationen für korten:

o.t.t.
  1. kort
  2. kort
  3. kort
  4. korten
  5. korten
  6. korten
o.v.t.
  1. kortte
  2. kortte
  3. kortte
  4. kortten
  5. kortten
  6. kortten
v.t.t.
  1. heb gekort
  2. hebt gekort
  3. heeft gekort
  4. hebben gekort
  5. hebben gekort
  6. hebben gekort
v.v.t.
  1. had gekort
  2. had gekort
  3. had gekort
  4. hadden gekort
  5. hadden gekort
  6. hadden gekort
o.t.t.t.
  1. zal korten
  2. zult korten
  3. zal korten
  4. zullen korten
  5. zullen korten
  6. zullen korten
o.v.t.t.
  1. zou korten
  2. zou korten
  3. zou korten
  4. zouden korten
  5. zouden korten
  6. zouden korten
en verder
  1. ben gekort
  2. bent gekort
  3. is gekort
  4. zijn gekort
  5. zijn gekort
  6. zijn gekort
diversen
  1. kort!
  2. kort!
  3. gekort
  4. kortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für korten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbreviating korten; snoeien afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
abridgement korten; snoeien
abridging korten; snoeien afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
clip clip; kleine tik; klem; klemhaak; klopje; kram; mediaclip; multimediaclip; scheerwol; tang; tikje
cut bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
decrease korten; krimpen; minderen afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; kostenbesparing; minder worden; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
shrinking korten; krimpen; minderen
shrinking back korten; krimpen; minderen
trim boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abbreviate inkorten; korten afkorten
clip kort knippen; kort maken; korten een opdonder verkopen; haar kort laten knippen; inkorten; knotten; korter maken; kortwieken; scheren; verkorten
cut kort knippen; kort maken; korten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; prikken; snerpen; snijden; snijwerk maken; steken; steken geven; te berde brengen; ter sprake brengen
cut close kort knippen; kort maken; korten
cut down besparen; bezuinigen; korten; matigen bekorten; bomen kappen; hakken; houwen; kappen; lossnijden; omhakken; omhouwen; vellen
decrease afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
economise besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken; zuinig zijn
economize besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; geld besparen; matigen; minder gebruiken; zuinig zijn
pare kort knippen; kort maken; korten besnoeien; knippen; snoeien; trimmen
save besparen; bezuinigen; korten; matigen behoeden; beschermen; bescherming bieden; beschutten; besparen; bewaren; bijeenzamelen; conserveren; geld besparen; in acht nemen; instandhouden; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opslaan; opzij leggen; redden; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; wegzetten
shorten inkorten; korten afkorten; bekorten; inkorten; kort maken; kort samenvatten; korte tijd blijven; korter maken; minder maken; minimaliseren; recapituleren; samenvatten; verkorten; verkrappen
skim kort knippen; kort maken; korten afromen; afschuimen; afspanen; een blik werpen; slippen; uitglijden
trim kort knippen; kort maken; korten afwerken; besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; garneren; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; korter maken; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; schotels garneren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verkorten; verluchten; versieren; zich mooi maken
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cut gekuist; gesneden; zedig gemaakt
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cut down beknopt; bekort
save behalve; behoudens; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd
shrinking krimpend; slinkend
shrinking back krimpend; slinkend

Wiktionary Übersetzungen für korten:

korten
verb
  1. in geldbedrag verlagen

Cross Translation:
FromToVia
korten subtract; abstract; take away; remove; seize; take; cut off; cut; curtail; retrench; slash; truncate; deduct; count down; write off retrancher — Traductions à vérifier et à trier