Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. afpassen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afpassen (Niederländisch) ins Englisch

afpassen:

afpassen Verb (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen
    to give exact money; give the exact money

Konjugationen für afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] Nomen

  1. afpassen

Übersetzung Matrix für afpassen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
giving the exact money afpassen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
give exact money afpassen
give the exact money afpassen

Wiktionary Übersetzungen für afpassen:

afpassen
verb
  1. nauwkeurig afmeten

Verwandte Übersetzungen für afpassen