Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
beneficio
|
baat; gewin; profijt; winst
|
aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; benefiet; boodschap; hoogte van produktie; koop; nut; oogst; opbrengst; product; productiviteit; rendement; uitkomst; voortbrengsel; waarde; winst
|
conveniencia
|
baat; gewin; profijt; winst
|
begeerlijkheid; beleefdheid; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; geschiktheid; gevoeglijkheid; keurigheid; kiesheid; netheid; nut; onberispelijkheid; openhartigheid; openheid; opgeruimdheid; oprechtheid; ordelijkheid; properheid; raadzaamheid; rondborstigheid; rondheid; smetteloosheid; verleidelijkheid; voegzaamheid; waarde; welgemanierdheid; wenselijkheid
|
ganancia
|
baat; gewin; profijt; winst
|
|
ganga
|
baat; gewin; profijt; winst
|
aanbieding; buitenkans; buitenkansje; fortuintje; gelukje; gelukkig toeval; koopje; mazzeltje; meevaller; opsteker; spotkoopje; voordeel
|
medro
|
baat; gewin; profijt; winst
|
|
mérito
|
baat; gewin; profijt; winst
|
merite; verdienste; verdienstelijkheid; waarde
|
provecho
|
baat; gewin; profijt; winst
|
heil; hoogte van produktie; nut; nuttigheid; productiviteit; voorspoed; waarde; welzijn
|
rendimiento
|
baat; gewin; profijt; winst
|
aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; arbeidsprestatie; boodschap; doorvoer; hoogte van produktie; koop; nut; nuttig effect; nuttigheid; oogst; opbrengst; prestatie; product; productiviteit; rendement; uitkomst; utiliteit; voortbrengsel; waarde; werkprestatie
|
sueldo
|
baat; gewin; profijt; winst
|
arbeidsinkomen; arbeidsloon; beloning; bezoldiging; gage; honorarium; inkomen; inkomen uit onderneming; inkomsten; loon; ontvangsten; salaris; salariëring; soldij; traktement; verdienste; verdiensten; vergoeding; wedde
|
utilidad
|
baat; gewin; profijt; winst
|
bruikbaarheid; hoogte van produktie; hulpprogramma; nut; nuttigheid; productiviteit; relevantie; utiliteit; waarde
|
valía
|
baat; gewin; profijt; winst
|
|
ventaja
|
baat; gewin; profijt; winst
|
buitenkans; mazzel; meevaller; meevallertje; nut; nuttigheid; tref; voordeel; voordeeltje
|
-
|
voordeel
|
|