Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. balanceren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für balanceren (Niederländisch) ins Spanisch

balanceren:

balanceren Verb (balanceer, balanceert, balanceerde, balanceerden, gebalanceerd)

  1. balanceren (uitbalanceren; in evenwicht brengen)

Konjugationen für balanceren:

o.t.t.
  1. balanceer
  2. balanceert
  3. balanceert
  4. balanceren
  5. balanceren
  6. balanceren
o.v.t.
  1. balanceerde
  2. balanceerde
  3. balanceerde
  4. balanceerden
  5. balanceerden
  6. balanceerden
v.t.t.
  1. heb gebalanceerd
  2. hebt gebalanceerd
  3. heeft gebalanceerd
  4. hebben gebalanceerd
  5. hebben gebalanceerd
  6. hebben gebalanceerd
v.v.t.
  1. had gebalanceerd
  2. had gebalanceerd
  3. had gebalanceerd
  4. hadden gebalanceerd
  5. hadden gebalanceerd
  6. hadden gebalanceerd
o.t.t.t.
  1. zal balanceren
  2. zult balanceren
  3. zal balanceren
  4. zullen balanceren
  5. zullen balanceren
  6. zullen balanceren
o.v.t.t.
  1. zou balanceren
  2. zou balanceren
  3. zou balanceren
  4. zouden balanceren
  5. zouden balanceren
  6. zouden balanceren
diversen
  1. balanceer!
  2. balanceert!
  3. gebalanceerd
  4. balancerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für balanceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
balancear balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren bengelen; bungelen; fluctueren; slingeren; variëren; wankelen

Wiktionary Übersetzungen für balanceren:

balanceren
verb
  1. evenwicht behouden om er niet vanaf te vallen