Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. invoeren:
  2. invaren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für invoeren (Niederländisch) ins Spanisch

invoeren:

invoeren Verb (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)

  1. invoeren (stichten; oprichten; instellen)
  2. invoeren (importeren)
  3. invoeren

Konjugationen für invoeren:

o.t.t.
  1. voer in
  2. voert in
  3. voert in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
o.v.t.
  1. voerde in
  2. voerde in
  3. voerde in
  4. voerden in
  5. voerden in
  6. voerden in
v.t.t.
  1. heb ingevoerd
  2. hebt ingevoerd
  3. heeft ingevoerd
  4. hebben ingevoerd
  5. hebben ingevoerd
  6. hebben ingevoerd
v.v.t.
  1. had ingevoerd
  2. had ingevoerd
  3. had ingevoerd
  4. hadden ingevoerd
  5. hadden ingevoerd
  6. hadden ingevoerd
o.t.t.t.
  1. zal invoeren
  2. zult invoeren
  3. zal invoeren
  4. zullen invoeren
  5. zullen invoeren
  6. zullen invoeren
o.v.t.t.
  1. zou invoeren
  2. zou invoeren
  3. zou invoeren
  4. zouden invoeren
  5. zouden invoeren
  6. zouden invoeren
en verder
  1. ben ingevoerd
  2. bent ingevoerd
  3. is ingevoerd
  4. zijn ingevoerd
  5. zijn ingevoerd
  6. zijn ingevoerd
diversen
  1. voer in!
  2. voert in!
  3. ingevoerd
  4. invoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für invoeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
escribir uitschrijven
introducir erin brengen; inbrengen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
constituir instellen; invoeren; oprichten; stichten inrichten; installeren; kneden; maken; modelleren; vervaardigen; vormen
escribir invoeren boeken; corresponderen; een briefwisseling hebben; kalken; noteren; opschrijven; optekenen; pennen; registreren; schrijven; typen; vastleggen
establecer instellen; invoeren; oprichten; stichten aanstellen; arrangeren; benoemen; bepalen; bouwen; construeren; determineren; iets op touw zetten; initiëren; inrichten; installeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaats toekennen; plaatsen; regelen; settelen; vaststellen; vestigen
fundar instellen; invoeren; oprichten; stichten aarden; arrangeren; begronden; bouwen; construeren; funderen; gronden; grondvesten; iets op touw zetten; initiëren; koloniseren; onderbouwen; onderheien; op gang brengen; regelen; settelen; vestigen
importar importeren; invoeren afsluiten; dichtdoen; importeren; sluiten; toedoen; toemaken
introducir invoeren bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; inbrengen; initiëren; introduceren; invoegen; kennis laten maken; op gang brengen; voorstellen

Wiktionary Übersetzungen für invoeren:

invoeren
verb
  1. iets nieuws introduceren
  2. gegevens in een electronisch apparaat stoppen

Cross Translation:
FromToVia
invoeren importar import — to bring in from a foreign country
invoeren importar importieren — Waren aus dem Ausland in das eigene Land einführen
invoeren importar importer — comm|fr apporter, introduire dans un pays des productions étranger.
invoeren introducir; injerir; anunciar introduire — Faire entrer une chose dans une autre.

invoeren form of invaren:

invaren Verb (vaar in, vaart in, voer in, voeren in, ingevaren)

  1. invaren (binnenvaren)

Konjugationen für invaren:

o.t.t.
  1. vaar in
  2. vaart in
  3. vaart in
  4. varen in
  5. varen in
  6. varen in
o.v.t.
  1. voer in
  2. voer in
  3. voer in
  4. voeren in
  5. voeren in
  6. voeren in
v.t.t.
  1. ben ingevaren
  2. bent ingevaren
  3. is ingevaren
  4. zijn ingevaren
  5. zijn ingevaren
  6. zijn ingevaren
v.v.t.
  1. was ingevaren
  2. was ingevaren
  3. was ingevaren
  4. waren ingevaren
  5. waren ingevaren
  6. waren ingevaren
o.t.t.t.
  1. zal invaren
  2. zult invaren
  3. zal invaren
  4. zullen invaren
  5. zullen invaren
  6. zullen invaren
o.v.t.t.
  1. zou invaren
  2. zou invaren
  3. zou invaren
  4. zouden invaren
  5. zouden invaren
  6. zouden invaren
en verder
  1. vaarde in
  2. vaarde in
  3. vaarde in
  4. vaarden in
  5. vaarden in
  6. vaarden in
diversen
  1. vaar in!
  2. vaart in!
  3. ingevaren
  4. invarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für invaren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
entrar navegando binnenvaren; invaren