Übersicht
Niederländisch nach Französisch: mehr Daten
- omroep:
- omroepen:
-
Wiktionary:
- omroep → radio-télévision
- omroepen → diffuser
- omroepen → diffuser, radiodiffuser
Niederländisch
Detailübersetzungen für omroep (Niederländisch) ins Französisch
omroep:
-
de omroep (radio-en televisieomroep)
Übersetzung Matrix für omroep:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
émission radiophonique | omroep; radio-en televisieomroep | radio; radioprogramma; uitzending |
Verwandte Wörter für "omroep":
Verwandte Definitionen für "omroep":
Wiktionary Übersetzungen für omroep:
omroep
noun
-
Synonyme vieilli de télévision, du temps où la télédiffusion par onde radio était une nouveauté.
omroepen:
-
omroepen (nieuwsberichten omroepen)
annoncer; présenter les nouvelles-
annoncer Verb (annonce, annonces, annonçons, annoncez, annoncent, annonçais, annonçait, annoncions, annonciez, annonçaient, annonçai, annonças, annonça, annonçâmes, annonçâtes, annoncèrent, annoncerai, annonceras, annoncera, annoncerons, annoncerez, annonceront)
-
-
omroepen (programma uitzenden)
émettre; diffuser; radiodiffuser-
émettre Verb (émets, émet, émettons, émettez, émettent, émettais, émettait, émettions, émettiez, émettaient, émis, émit, émîmes, émîtes, émirent, émettrai, émettras, émettra, émettrons, émettrez, émettront)
-
diffuser Verb (diffuse, diffuses, diffusons, diffusez, diffusent, diffusais, diffusait, diffusions, diffusiez, diffusaient, diffusai, diffusas, diffusa, diffusâmes, diffusâtes, diffusèrent, diffuserai, diffuseras, diffusera, diffuserons, diffuserez, diffuseront)
-
radiodiffuser Verb (radiodiffuse, radiodiffuses, radiodiffusons, radiodiffusez, radiodiffusent, radiodiffusais, radiodiffusait, radiodiffusions, radiodiffusiez, radiodiffusaient, radiodiffusai, radiodiffusas, radiodiffusa, radiodiffusâmes, radiodiffusâtes, radiodiffusèrent, radiodiffuserai, radiodiffuseras, radiodiffusera, radiodiffuserons, radiodiffuserez, radiodiffuseront)
-
-
omroepen (namen afroepen; afroepen)
annoncer; proclamer; faire l'appel des noms-
annoncer Verb (annonce, annonces, annonçons, annoncez, annoncent, annonçais, annonçait, annoncions, annonciez, annonçaient, annonçai, annonças, annonça, annonçâmes, annonçâtes, annoncèrent, annoncerai, annonceras, annoncera, annoncerons, annoncerez, annonceront)
-
proclamer Verb (proclame, proclames, proclamons, proclamez, proclament, proclamais, proclamait, proclamions, proclamiez, proclamaient, proclamai, proclamas, proclama, proclamâmes, proclamâtes, proclamèrent, proclamerai, proclameras, proclamera, proclamerons, proclamerez, proclameront)
-
Konjugationen für omroepen:
o.t.t.
- roep om
- roept om
- roept om
- roepen om
- roepen om
- roepen om
o.v.t.
- riep om
- riep om
- riep om
- riepen om
- riepen om
- riepen om
v.t.t.
- heb omgeroepen
- hebt omgeroepen
- heeft omgeroepen
- hebben omgeroepen
- hebben omgeroepen
- hebben omgeroepen
v.v.t.
- had omgeroepen
- had omgeroepen
- had omgeroepen
- hadden omgeroepen
- hadden omgeroepen
- hadden omgeroepen
o.t.t.t.
- zal omroepen
- zult omroepen
- zal omroepen
- zullen omroepen
- zullen omroepen
- zullen omroepen
o.v.t.t.
- zou omroepen
- zou omroepen
- zou omroepen
- zouden omroepen
- zouden omroepen
- zouden omroepen
en verder
- ben omgeroepen
- bent omgeroepen
- is omgeroepen
- zijn omgeroepen
- zijn omgeroepen
- zijn omgeroepen
diversen
- roep om!
- roept om!
- omgeroepen
- omroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze