Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für veroorzaken (Niederländisch) ins Französisch

veroorzaken:

veroorzaken Verb (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)

  1. veroorzaken (aanrichten; aandoen; aanstichten)
    causer; provoquer; commettre; faire; occasionner; mettre; inciter à
    • causer Verb (cause, causes, causons, causez, )
    • provoquer Verb (provoque, provoques, provoquons, provoquez, )
    • commettre Verb (commets, commet, commettons, commettez, )
    • faire Verb (fais, fait, faisons, faites, )
    • occasionner Verb (occasionne, occasionnes, occasionnons, occasionnez, )
    • mettre Verb (mets, met, mettons, mettez, )
    • inciter à Verb
  2. veroorzaken (berokkenen; aandoen)
    causer; faire; porter
    • causer Verb (cause, causes, causons, causez, )
    • faire Verb (fais, fait, faisons, faites, )
    • porter Verb (porte, portes, portons, portez, )
  3. veroorzaken (teweegbrengen)
    susciter; amener à; provoquer; donner lieu à; occasionner; inciter a; inciter à; inciter quelqu'un à; être l'instigateur de
    • susciter Verb (suscite, suscites, suscitons, suscitez, )
    • amener à Verb
    • provoquer Verb (provoque, provoques, provoquons, provoquez, )
    • occasionner Verb (occasionne, occasionnes, occasionnons, occasionnez, )
    • inciter a Verb
    • inciter à Verb

Konjugationen für veroorzaken:

o.t.t.
  1. veroorzaak
  2. veroorzaakt
  3. veroorzaakt
  4. veroorzaken
  5. veroorzaken
  6. veroorzaken
o.v.t.
  1. veroorzaakte
  2. veroorzaakte
  3. veroorzaakte
  4. veroorzaakten
  5. veroorzaakten
  6. veroorzaakten
v.t.t.
  1. heb veroorzaakt
  2. hebt veroorzaakt
  3. heeft veroorzaakt
  4. hebben veroorzaakt
  5. hebben veroorzaakt
  6. hebben veroorzaakt
v.v.t.
  1. had veroorzaakt
  2. had veroorzaakt
  3. had veroorzaakt
  4. hadden veroorzaakt
  5. hadden veroorzaakt
  6. hadden veroorzaakt
o.t.t.t.
  1. zal veroorzaken
  2. zult veroorzaken
  3. zal veroorzaken
  4. zullen veroorzaken
  5. zullen veroorzaken
  6. zullen veroorzaken
o.v.t.t.
  1. zou veroorzaken
  2. zou veroorzaken
  3. zou veroorzaken
  4. zouden veroorzaken
  5. zouden veroorzaken
  6. zouden veroorzaken
diversen
  1. veroorzaak!
  2. veroorzaakt!
  3. veroorzaakt
  4. veroorzakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für veroorzaken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amener à teweegbrengen; veroorzaken
causer aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; veroorzaken aandoen; babbelen; bomen; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwaad doen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; losmaken; praten; resultaat; resulteren; snateren; spreken; teweegbrengen; tot gevolg hebben; uitmonden; verwekken; wauwelen; zwammen
commettre aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken plegen
donner lieu à teweegbrengen; veroorzaken
faire aandoen; aanrichten; aanstichten; berokkenen; veroorzaken aanvangen; afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beginnen; beoefenen; beëindigen; completeren; doen; een einde maken aan; handelen; in het leven roepen; klaarkrijgen; klaarmaken; maken; plegen; praktiseren; scheppen; sport uitoefenen; starten; tot stand brengen; uitoefenen; uitrichten; uitvoeren; van start gaan; verrichten; volbrengen; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
inciter a teweegbrengen; veroorzaken
inciter quelqu'un à teweegbrengen; veroorzaken
inciter à aandoen; aanrichten; aanstichten; teweegbrengen; veroorzaken aanblazen; aanjagen; aanleiding geven tot; aansporen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iets aanstoken; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opstoken; poken; porren; provoceren; stimuleren; stoken; uitdagen; uitlokken
mettre aandoen; aanrichten; aanstichten; veroorzaken aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
occasionner aandoen; aanrichten; aanstichten; teweegbrengen; veroorzaken
porter aandoen; berokkenen; veroorzaken aan hebben; aangeven; aanreiken; afgeven; afvoeren; dragen; gebukt gaan onder; geven; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; overgeven; overhandigen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; toesteken; torsen; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
provoquer aandoen; aanrichten; aanstichten; teweegbrengen; veroorzaken aanleiding geven tot; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; ontlokken; ophitsen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; verwekken
susciter teweegbrengen; veroorzaken aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken; verwekken
être l'instigateur de teweegbrengen; veroorzaken aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; instigeren; provoceren; stimuleren
- verwekken; wekken

Synonyms for "veroorzaken":


Verwandte Definitionen für "veroorzaken":

  1. de oorzaak zijn van de dingen die volgen1
    • hard stoten veroorzaakt blauwe plekken1

Wiktionary Übersetzungen für veroorzaken:

veroorzaken
Cross Translation:
FromToVia
veroorzaken engendrer beget — to cause, to produce
veroorzaken causer cause — to set off an event or action
veroorzaken causer; réaliser elicit — To draw out, bring out.
veroorzaken rendre render — To cause to become
veroorzaken résulter result — to proceed, spring, or rise, as a consequence