Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. ontrafelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontrafelen (Niederländisch) ins Französisch

ontrafelen:

ontrafelen Verb (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)

  1. ontrafelen (oplossen; ontraadselen; ontwarren; ontknopen)
    résoudre; découvrir; dénouer; démêler; déchiffrer; décrypter
    • résoudre Verb (résous, résout, résolvons, résolvez, )
    • découvrir Verb (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • dénouer Verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • démêler Verb (démêle, démêles, démêlons, démêlez, )
    • déchiffrer Verb (déchiffre, déchiffres, déchiffrons, déchiffrez, )
    • décrypter Verb (décrypte, décryptes, décryptons, décryptez, )
  2. ontrafelen (ontwarren; uitzoeken; uitpluizen; )
    débrouiller; explorer; dérober; déchiffrer; décrypter; dénouer; démêler; décortiquer
    • débrouiller Verb (débrouille, débrouilles, débrouillons, débrouillez, )
    • explorer Verb (explore, explores, explorons, explorez, )
    • dérober Verb (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • déchiffrer Verb (déchiffre, déchiffres, déchiffrons, déchiffrez, )
    • décrypter Verb (décrypte, décryptes, décryptons, décryptez, )
    • dénouer Verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • démêler Verb (démêle, démêles, démêlons, démêlez, )
    • décortiquer Verb (décortique, décortiques, décortiquons, décortiquez, )
  3. ontrafelen (uit de war halen; uit elkaar halen; ontwarren)
    dénouer; démêler
    • dénouer Verb (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • démêler Verb (démêle, démêles, démêlons, démêlez, )

Konjugationen für ontrafelen:

o.t.t.
  1. ontrafel
  2. ontrafelt
  3. ontrafelt
  4. ontrafelen
  5. ontrafelen
  6. ontrafelen
o.v.t.
  1. ontrafelde
  2. ontrafelde
  3. ontrafelde
  4. ontrafelden
  5. ontrafelden
  6. ontrafelden
v.t.t.
  1. heb ontrafeld
  2. hebt ontrafeld
  3. heeft ontrafeld
  4. hebben ontrafeld
  5. hebben ontrafeld
  6. hebben ontrafeld
v.v.t.
  1. had ontrafeld
  2. had ontrafeld
  3. had ontrafeld
  4. hadden ontrafeld
  5. hadden ontrafeld
  6. hadden ontrafeld
o.t.t.t.
  1. zal ontrafelen
  2. zult ontrafelen
  3. zal ontrafelen
  4. zullen ontrafelen
  5. zullen ontrafelen
  6. zullen ontrafelen
o.v.t.t.
  1. zou ontrafelen
  2. zou ontrafelen
  3. zou ontrafelen
  4. zouden ontrafelen
  5. zouden ontrafelen
  6. zouden ontrafelen
en verder
  1. is ontrafeld
  2. zijn ontrafeld
diversen
  1. ontrafel!
  2. ontrafelt!
  3. ontrafeld
  4. ontrafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontrafelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
débrouiller ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
déchiffrer ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen; ontsleutelen; ontwarren; oplossen; tot een oplossing brengen
décortiquer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
découvrir ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontmaskeren; ontmoeten; ontsluiten; ontwaren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden
décrypter ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken dechiffreren; decoderen; ontcijferen
démêler ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
dénouer ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; uit de war halen; uit elkaar halen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken detacheren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; openstellen; opheffen; scheiden; teniet doen; toegankelijk maken; tornen; uithalen; uittrekken; verijdelen; vernietigen; vrijgeven
dérober ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; beroven; beroven van; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitkleden; van kleding ontdoen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
explorer ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken aftasten; bevoelen; exploreren; onderzoeken; verkennen
résoudre ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen achterhalen; omzetten; ontbinden; ontcijferen; ontwarren; opheffen; oplossen; preciseren; te weten komen; tot een oplossing brengen; uiteen doen gaan; uitwerken

Wiktionary Übersetzungen für ontrafelen:


Cross Translation:
FromToVia
ontrafelen dénouer; démêler; résoudre unravel — to separate the threads (of)