Übersicht
Niederländisch Synonyms: mehr Daten
-
paar:
- paar; stelletje; koppel; stel; twee stuks; tweetal; levenspaar
- paar; enkel
- paren:
Niederländisch
Detailed Synonyms for paar in Niederländisch
paar:
-
het paar
-
het paar
-
het paar
-
het paar
– twee bij elkaar 1
Verwandte Wörter für "paar":
Alternate Synonyms for "paar":
Antonyme für "paar":
Verwandte Definitionen für "paar":
paren:
-
paren
-
paren
Konjugationen für paren:
o.t.t.
- paar
- paart
- paart
- paren
- paren
- paren
o.v.t.
- paarde
- paarde
- paarde
- paarden
- paarden
- paarden
v.t.t.
- heb gepaard
- hebt gepaard
- heeft gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
- hebben gepaard
v.v.t.
- had gepaard
- had gepaard
- had gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
- hadden gepaard
o.t.t.t.
- zal paren
- zult paren
- zal paren
- zullen paren
- zullen paren
- zullen paren
o.v.t.t.
- zou paren
- zou paren
- zou paren
- zouden paren
- zouden paren
- zouden paren
en verder
- ben gepaard
- bent gepaard
- is gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
- zijn gepaard
diversen
- paar!
- paart!
- gepaard
- parend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze