Niederländisch

Detailed Synonyms for bespreken in Niederländisch

bespreken:

bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)

  1. bespreken
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • doorspreken Verb (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • bepraten Verb (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten Verb (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  2. bespreken
    reserveren; reis boeken; vastleggen; bespreken
    • reserveren Verb (reserveer, reserveert, reserveerde, reserveerden, gereserveerd)
    • vastleggen Verb (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
  3. bespreken
    – erover praten 1
    bespreken
    – erover praten 1
    • bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
      • ik heb mijn plan met Ahmed besproken1
  4. bespreken
    – uitgebreid vertellen wat je ervan vindt 1
    bespreken
    – uitgebreid vertellen wat je ervan vindt 1
    • bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
      • het boek werd in alle kranten besproken1
  5. bespreken
    – van tevoren afspreken dat je er gebruik van kunt maken 1
    bespreken; reserveren
    – van tevoren afspreken dat je er gebruik van kunt maken 1
    • bespreken Verb (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
      • ik heb in dit restaurant een tafel besproken1
    • reserveren Verb (reserveer, reserveert, reserveerde, reserveerden, gereserveerd)
      • we hebben een tafel gereserveerd in het restaurant1

Konjugationen für bespreken:

o.t.t.
  1. bespreek
  2. bespreekt
  3. bespreekt
  4. bespreken
  5. bespreken
  6. bespreken
o.v.t.
  1. besprak
  2. besprak
  3. besprak
  4. bespraken
  5. bespraken
  6. bespraken
v.t.t.
  1. heb besproken
  2. hebt besproken
  3. heeft besproken
  4. hebben besproken
  5. hebben besproken
  6. hebben besproken
v.v.t.
  1. had besproken
  2. had besproken
  3. had besproken
  4. hadden besproken
  5. hadden besproken
  6. hadden besproken
o.t.t.t.
  1. zal bespreken
  2. zult bespreken
  3. zal bespreken
  4. zullen bespreken
  5. zullen bespreken
  6. zullen bespreken
o.v.t.t.
  1. zou bespreken
  2. zou bespreken
  3. zou bespreken
  4. zouden bespreken
  5. zouden bespreken
  6. zouden bespreken
diversen
  1. bespreek!
  2. bespreekt!
  3. besproken
  4. besprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bespreken [znw.] Nomen

  1. bespreken
    bespreken; spreken over

Alternate Synonyms for "bespreken":


Verwandte Definitionen für "bespreken":

  1. erover praten1
    • ik heb mijn plan met Ahmed besproken1
  2. uitgebreid vertellen wat je ervan vindt1
    • het boek werd in alle kranten besproken1
  3. van tevoren afspreken dat je er gebruik van kunt maken1
    • ik heb in dit restaurant een tafel besproken1

Related Synonyms for bespreken