Niederländisch

Detailed Synonyms for haasten in Niederländisch

haasten:

haasten Verb (haast, haastte, haastten, gehaast)

  1. haasten
    haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten
  2. haasten
    haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden
    • haasten Verb (haast, haastte, haastten, gehaast)
    • jagen Verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • aanpoten Verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)
    • overhaasten Verb (overhaast, overhaastte, overhaastten, overhaast)
    • voortmaken Verb (maak voort, maakt voort, maakte voort, maakten voort, voortgemaakt)
    • haast maken Verb (maak haast, maakt haast, maakte haast, maakten haast, haast gemaakt)
    • ijlen Verb (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
    • spoeden Verb (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)

Konjugationen für haasten:

o.t.t.
  1. haast
  2. haast
  3. haast
  4. haasten
  5. haasten
  6. haasten
o.v.t.
  1. haastte
  2. haastte
  3. haastte
  4. haastten
  5. haastten
  6. haastten
v.t.t.
  1. heb gehaast
  2. hebt gehaast
  3. heeft gehaast
  4. hebben gehaast
  5. hebben gehaast
  6. hebben gehaast
v.v.t.
  1. had gehaast
  2. had gehaast
  3. had gehaast
  4. hadden gehaast
  5. hadden gehaast
  6. hadden gehaast
o.t.t.t.
  1. zal haasten
  2. zult haasten
  3. zal haasten
  4. zullen haasten
  5. zullen haasten
  6. zullen haasten
o.v.t.t.
  1. zou haasten
  2. zou haasten
  3. zou haasten
  4. zouden haasten
  5. zouden haasten
  6. zouden haasten
en verder
  1. ben gehaast
  2. bent gehaast
  3. is gehaast
  4. zijn gehaast
  5. zijn gehaast
  6. zijn gehaast
diversen
  1. haast!
  2. haast!
  3. gehaast
  4. haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "haasten":


haast:

haast [de ~] Nomen

  1. de haast
    de haast; de spoed; ijl; haastigheid; de overijling; gehaastheid

haast adv

  1. haast
  2. haast
    – nog net niet helemaal 1
    bijna; haast; praktisch; vrijwel; nagenoeg
    – nog net niet helemaal 1
    • bijna adv
      • we zijn bijna thuis1
    • haast adv
      • het is haast tijd om te gaan1
    • praktisch Adjektiv
      • ik ben praktisch klaar met het werk1
    • vrijwel adv
      • de baby heeft vrijwel de hele nacht gehuild1
    • nagenoeg adv
      • dat jasje is nagenoeg nieuw1
  3. haast
    – snel iets moeten doen 1
    haast
    – snel iets moeten doen 1
    • haast adv
      • ik wil geen koffie want ik heb haast1

Verwandte Wörter für "haast":


Alternate Synonyms for "haast":


Verwandte Definitionen für "haast":

  1. nog net niet helemaal1
    • het is haast tijd om te gaan1
  2. snel iets moeten doen1
    • ik wil geen koffie want ik heb haast1

Related Synonyms for haasten