Niederländisch
Detailed Synonyms for rennen in Niederländisch
rennen:
-
rennen
-
rennen
-
rennen
– heel hard lopen 1
Konjugationen für rennen:
o.t.t.
- ren
- rent
- rent
- rennen
- rennen
- rennen
o.v.t.
- rende
- rende
- rende
- renden
- renden
- renden
v.t.t.
- ben gerend
- bent gerend
- is gerend
- zijn gerend
- zijn gerend
- zijn gerend
v.v.t.
- was gerend
- was gerend
- was gerend
- waren gerend
- waren gerend
- waren gerend
o.t.t.t.
- zal rennen
- zult rennen
- zal rennen
- zullen rennen
- zullen rennen
- zullen rennen
o.v.t.t.
- zou rennen
- zou rennen
- zou rennen
- zouden rennen
- zouden rennen
- zouden rennen
diversen
- ren!
- rent!
- gerend
- rennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het rennen
-
het rennen