Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für seponeren (Niederländisch) ins Schwedisch
seponeren:
-
seponeren (afzien van rechtsvervolging)
Konjugationen für seponeren:
o.t.t.
- seponeer
- seponeert
- seponeert
- seponeren
- seponeren
- seponeren
o.v.t.
- seponeerde
- seponeerde
- seponeerde
- seponeerden
- seponeerden
- seponeerden
v.t.t.
- heb geseponeerd
- hebt geseponeerd
- heeft geseponeerd
- hebben geseponeerd
- hebben geseponeerd
- hebben geseponeerd
v.v.t.
- had geseponeerd
- had geseponeerd
- had geseponeerd
- hadden geseponeerd
- hadden geseponeerd
- hadden geseponeerd
o.t.t.t.
- zal seponeren
- zult seponeren
- zal seponeren
- zullen seponeren
- zullen seponeren
- zullen seponeren
o.v.t.t.
- zou seponeren
- zou seponeren
- zou seponeren
- zouden seponeren
- zouden seponeren
- zouden seponeren
en verder
- ben geseponeerd
- bent geseponeerd
- is geseponeerd
- zijn geseponeerd
- zijn geseponeerd
- zijn geseponeerd
diversen
- seponeer!
- seponeert!
- geseponeerd
- seponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für seponeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
avvisa | afzien van rechtsvervolging; seponeren | afketsen; afstemmen; afwijzen; hardvallen; onvriendelijk bejegenen; terugwijzen; verweren; verwerpen; wegstemmen; weigeren |
släppa | afzien van rechtsvervolging; seponeren | aan de dijk zetten; afdanken; afhelpen; afsmijten; afstand doen; afvloeien; afwerpen; afzien; amnestie verlenen; bevrijden van; congé geven; detacheren; dumpen; eruit gooien; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten vallen; loshaken; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; niet vasthouden; op de markt brengen; scheiden; uitgeven; van last bevrijden; van zijn positie verdrijven; verlossen; vrijlaten |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
släppa | versie |