Niederländisch
Detailübersetzungen für temperen (Niederländisch) ins Schwedisch
temperen:
-
temperen
-
temperen (zich matigen; dempen; matigen)
Konjugationen für temperen:
o.t.t.
- temper
- tempert
- tempert
- temperen
- temperen
- temperen
o.v.t.
- temperde
- temperde
- temperde
- temperden
- temperden
- temperden
v.t.t.
- heb getemperd
- hebt getemperd
- heeft getemperd
- hebben getemperd
- hebben getemperd
- hebben getemperd
v.v.t.
- had getemperd
- had getemperd
- had getemperd
- hadden getemperd
- hadden getemperd
- hadden getemperd
o.t.t.t.
- zal temperen
- zult temperen
- zal temperen
- zullen temperen
- zullen temperen
- zullen temperen
o.v.t.t.
- zou temperen
- zou temperen
- zou temperen
- zouden temperen
- zouden temperen
- zouden temperen
en verder
- ben getemperd
- bent getemperd
- is getemperd
- zijn getemperd
- zijn getemperd
- zijn getemperd
diversen
- temper!
- tempert!
- getemperd
- temperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für temperen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
begränsa | dempen; matigen; temperen; zich matigen | afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omlijnen; van grenzen voorzien |
dämpa | temperen | dampen; dimmen; lessen; stillen; stomen; uitwasemen; vervriendelijken; verzachten; wasemen |
inskränka | dempen; matigen; temperen; zich matigen | beknotten; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren |