Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. hechten aan:
  2. aanhechten:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für hechten aan (Niederländisch) ins Schwedisch

hechten aan:

hechten aan Verb

  1. hechten aan (blijven bij)
    hålla fast vid
    • hålla fast vid Verb (håller fast vid, höll fast vid, hållit fast vid)

Übersetzung Matrix für hechten aan:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
hålla fast vid blijven bij; hechten aan blijven hangen; vast blijven hangen

Wiktionary Übersetzungen für hechten aan:


Cross Translation:
FromToVia
hechten aan tycka om; uppskatta; älska aimerressentir un fort sentiment d’attirance pour quelqu’un ou quelque chose.
hechten aan tycka om; uppskatta; beräkna; taxera; värdera apprécier — Estimer, évaluer (quelque chose), en fixer la valeur, le prix. (Sens général).

hechten aan form of aanhechten:

aanhechten Verb (hecht aan, hechtte aan, hechtten aan, aangehecht)

  1. aanhechten (bevestigen; hechten)
    fästa; sätta fast
    • fästa Verb (fästar, fästade, fästat)
    • sätta fast Verb (sätter fast, satte fast, satt fast)
  2. aanhechten (vastnieten; nieten)
    häfta
    • häfta Verb (häftar, häftade, häftat)

Konjugationen für aanhechten:

o.t.t.
  1. hecht aan
  2. hecht aan
  3. hecht aan
  4. hechten aan
  5. hechten aan
  6. hechten aan
o.v.t.
  1. hechtte aan
  2. hechtte aan
  3. hechtte aan
  4. hechtten aan
  5. hechtten aan
  6. hechtten aan
v.t.t.
  1. heb aangehecht
  2. hebt aangehecht
  3. heeft aangehecht
  4. hebben aangehecht
  5. hebben aangehecht
  6. hebben aangehecht
v.v.t.
  1. had aangehecht
  2. had aangehecht
  3. had aangehecht
  4. hadden aangehecht
  5. hadden aangehecht
  6. hadden aangehecht
o.t.t.t.
  1. zal aanhechten
  2. zult aanhechten
  3. zal aanhechten
  4. zullen aanhechten
  5. zullen aanhechten
  6. zullen aanhechten
o.v.t.t.
  1. zou aanhechten
  2. zou aanhechten
  3. zou aanhechten
  4. zouden aanhechten
  5. zouden aanhechten
  6. zouden aanhechten
diversen
  1. hecht aan!
  2. hecht aan!
  3. aangehecht
  4. aanhechtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanhechten [znw.] Nomen

  1. aanhechten (voorplakken; voorzetten; voorvoegen)
  2. aanhechten (vasthechten)

Übersetzung Matrix für aanhechten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fästande aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten bevestiging; het bevestigen; het vastmaken; kleefmiddel; kleefpasta; plakmiddel; wat vast maakt
häftande aanhechten; vasthechten
tilläggande aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
vidfogande aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fästa aanhechten; bevestigen; hechten aan een touw vastleggen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanhaken; aankoppelen; bevestigen; implanteren; in de val laten lopen; inplanten; knopen; strikken; uitlijnen; vastbinden; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
häfta aanhechten; nieten; vastnieten blijven steken; haperen; iets vastkleven; kleven; plakken; stokken; vastlijmen; vastlopen
sätta fast aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandraaien; aanspelden; door draaien vastmaken; knopen; strikken; vastknopen; vastmaken

Verwandte Übersetzungen für hechten aan