Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->übersetze Anlegen

übersetze Anlegen von Deutsche ins Niederländisch

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Anlegen:
- aanleggen; aankleden; aandoen; aantrekken; kleden

Deutsch

Detailübersetzungen für Anlegen (Deutsch) ins Niederländisch

Anlegen:

Anlegen [das ~] Nomen

Anlegen (Bau; Anschlagen)
aanleggen
- aanleggen [znw.] Nomen
Anlegen (Anziehen; Ankleiden)
aankleden; aandoen; aantrekken; het kleden
- aankleden [znw.] Nomen
- aandoen [znw.] Nomen
- aantrekken [znw.] Nomen
- kleden [het ~] Nomen

Übersetzung Matrix für Anlegen:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aandoen	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aankleden	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aanleggen	Anlegen; Anschlagen; Bau
aantrekken	Ankleiden; Anlegen; Anziehen	Anziehen; Betören; Ruck; Strackziehen
kleden	Ankleiden; Anlegen; Anziehen
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aandoen		ankleiden; anlegen; anrichten; anschalten; anstiften; antun; anziehen; auslösen; bewirken; einschalten; herbeiführen; kleiden; sichanziehen; verursachen
aankleden		ankleiden; anlegen; anziehen; dekorieren; einkleiden; kleiden; sichanziehen; verzieren
aanleggen		anbinden; anketten; anlegen; bauen; befestigen; einhaken; einrichten; festbinden; festmachen; heften; installieren; verankern
aantrekken		anheuern; ankleiden; anlegen; annoncieren; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren; inserieren; kleiden; rekrutieren; sichanziehen; zumachen; zuziehen
kleden		sich anziehen; sich ausschmücken; sich kleiden

Computerübersetzung von Drittern: