Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. domineren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für domineren (Niederländisch) ins Deutsch

domineren:

domineren Verb (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)

  1. domineren (overheersen; de overhand hebben)
    dominieren; überwiegen; herrschen; beherrschen; vorherrschen
    • dominieren Verb
    • überwiegen Verb (überwiege, überwiegst, überwiegt, überwog, überwogt, überwogen)
    • herrschen Verb (herrsche, herrschst, herrscht, herrschte, herrschtet, geherrscht)
    • beherrschen Verb (beherrsche, beherrscht, beherrschte, beherrschtet, beherrscht)
    • vorherrschen Verb (vorherrsche, vorherrschst, vorherrscht, vorherrschte, vorherrschtet, vorherrscht)

Konjugationen für domineren:

o.t.t.
  1. domineer
  2. domineert
  3. domineert
  4. domineren
  5. domineren
  6. domineren
o.v.t.
  1. domineerde
  2. domineerde
  3. domineerde
  4. domineerden
  5. domineerden
  6. domineerden
v.t.t.
  1. heb gedomineerd
  2. hebt gedomineerd
  3. heeft gedomineerd
  4. hebben gedomineerd
  5. hebben gedomineerd
  6. hebben gedomineerd
v.v.t.
  1. had gedomineerd
  2. had gedomineerd
  3. had gedomineerd
  4. hadden gedomineerd
  5. hadden gedomineerd
  6. hadden gedomineerd
o.t.t.t.
  1. zal domineren
  2. zult domineren
  3. zal domineren
  4. zullen domineren
  5. zullen domineren
  6. zullen domineren
o.v.t.t.
  1. zou domineren
  2. zou domineren
  3. zou domineren
  4. zouden domineren
  5. zouden domineren
  6. zouden domineren
en verder
  1. ben gedomineerd
  2. bent gedomineerd
  3. is gedomineerd
  4. zijn gedomineerd
  5. zijn gedomineerd
  6. zijn gedomineerd
diversen
  1. domineer!
  2. domineert!
  3. gedomineerd
  4. donminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für domineren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beherrschen de overhand hebben; domineren; overheersen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; inhouden; inslikken; intomen; macht uitoefenen; matigen; opdragen; overheersen; regeren; rustig blijven; verordenen
dominieren de overhand hebben; domineren; overheersen
herrschen de overhand hebben; domineren; overheersen bevelen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; gebieden; gelasten; gezag hebben; gezaghebben; heerschappij voeren; heersen; heersen van griep; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; verordenen; verspreiden van ziekte
vorherrschen de overhand hebben; domineren; overheersen troef zijn
überwiegen de overhand hebben; domineren; overheersen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beherrschen gedomineerd; onderworpen
dominieren gedomineerd; onderworpen

Verwandte Definitionen für "domineren":

  1. de meeste macht of invloed hebben1
    • de smaak van gember domineert in dit gerecht1

Wiktionary Übersetzungen für domineren:

domineren
verb
  1. het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden

Computerübersetzung von Drittern: