Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gepaard:
  2. paren:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gepaard (Niederländisch) ins Deutsch

gepaard:

gepaard Adjektiv

  1. gepaard (twee aan twee)
    gepaart; paarweise

Übersetzung Matrix für gepaard:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gepaart gepaard; twee aan twee
paarweise gepaard; twee aan twee

gepaard form of paren:

paren Verb (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)

  1. paren (sexuele gemeenschap hebben; neuken; vrijen)
    ficken; bumsen; vögeln
  2. paren (koppelen; verbinden)
    zusammenfügen; aneinanderkuppeln

Konjugationen für paren:

o.t.t.
  1. paar
  2. paart
  3. paart
  4. paren
  5. paren
  6. paren
o.v.t.
  1. paarde
  2. paarde
  3. paarde
  4. paarden
  5. paarden
  6. paarden
v.t.t.
  1. heb gepaard
  2. hebt gepaard
  3. heeft gepaard
  4. hebben gepaard
  5. hebben gepaard
  6. hebben gepaard
v.v.t.
  1. had gepaard
  2. had gepaard
  3. had gepaard
  4. hadden gepaard
  5. hadden gepaard
  6. hadden gepaard
o.t.t.t.
  1. zal paren
  2. zult paren
  3. zal paren
  4. zullen paren
  5. zullen paren
  6. zullen paren
o.v.t.t.
  1. zou paren
  2. zou paren
  3. zou paren
  4. zouden paren
  5. zouden paren
  6. zouden paren
en verder
  1. ben gepaard
  2. bent gepaard
  3. is gepaard
  4. zijn gepaard
  5. zijn gepaard
  6. zijn gepaard
diversen
  1. paar!
  2. paart!
  3. gepaard
  4. parend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für paren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aneinanderkuppeln koppelen; paren; verbinden
bumsen neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen beminnen; bonzen; de liefde bedrijven; geslachtsgemeenschap hebben; knallen; liefkozen; luiden; minnekozen; minnen; neuken; vozen; vrijen
ficken neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen beminnen; de liefde bedrijven; geslachtsgemeenschap hebben; liefkozen; minnekozen; minnen; neuken; vozen; vrijen
vögeln neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vrijen geslachtsgemeenschap hebben; neuken; vozen
zusammenfügen koppelen; paren; verbinden aaneenschakelen; bijeen voegen; combineren; een combinatie maken; fuseren; ineensmelten; koppelen; panorama maken; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; verbinden; versmelten

Wiktionary Übersetzungen für paren:

paren
verb
  1. (reflexiv) den Geschlechtsakt ausüben, kopulieren (bei Tieren, bei Menschen: umgangssprachlich, abwertend)

Cross Translation:
FromToVia
paren besteigen; bespringen; decken cover — copulate
paren paaren mate — copulate

Verwandte Übersetzungen für gepaard