Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. kapot scheuren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für kapot scheuren (Niederländisch) ins Deutsch

kapot scheuren:

kapot scheuren Verb

  1. kapot scheuren (verscheuren)
    zerreißen; zerfetzen; zerlegen; aufreißen; wegreißen
    • zerreißen Verb (zerreiße, zerreißt, zerriß, zerrißt, zerrissen)
    • zerfetzen Verb (zerfetze, zerfetzt, zerfetzte, zerfetztet, zerfetzt)
    • zerlegen Verb (zerlege, zerlegst, zerlegt, zerlegte, zerlegtet, zerlegt)
    • aufreißen Verb
    • wegreißen Verb

Übersetzung Matrix für kapot scheuren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufreißen kapot scheuren; verscheuren grootspreken; kraken; losbreken; losscheuren; openbreken; openrijten; openrukken; openscheuren; opensperren; opscheppen; opsnijden; rijten; snoeven
wegreißen kapot scheuren; verscheuren afbreken; ergens uitscheuren; iets afbreken; losrukken; losscheuren; lostrekken; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteenhalen; vernielen; vernietigen; verwoesten; wegrukken
zerfetzen kapot scheuren; verscheuren aan flarden scheuren; billekoek geven; een pak slaag geven; ergens uitscheuren; verscheuren
zerlegen kapot scheuren; verscheuren aan stukken snijden; afbreken; analyseren; anatomiseren; beëindigen; desintegreren; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; ontbinden; ontleden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; stuksnijden; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uit elkaar vallen; uiteenhalen; uiteenvallen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verwoesten
zerreißen kapot scheuren; verscheuren aan flarden scheuren; afbreken; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; knappen; ontbinden; opheffen; scheiden; splitsen; stuk scheuren; stukmaken; uit elkaar halen; uit elkaar rukken; uit elkaar trekken; uiteenhalen; uiteentrekken; verbreken; verbrijzelen; verscheuren

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für kapot scheuren