Niederländisch

Detailübersetzungen für start (Niederländisch) ins Deutsch

start:

start [de ~ (m)] Nomen

  1. de start (aanvang; begin; opening; inzet)
    der Anfang; der Beginn; die Eröffnung; der Start; Anfangen; die Einleitung
  2. de start (openingsplechtigheid)
    Anstimmen; die Einweihungszeremonie; Anfangen
  3. de start
    der Start

Übersetzung Matrix für start:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Anfang aanvang; begin; inzet; opening; start aanhef; aanvangstijd; beginne; begintijd; binnenkomst; entree; hoofd; intocht; intrede; starttijd; titel; vertrektijd
Anfangen aanvang; begin; inzet; opening; openingsplechtigheid; start aanbreken van de dag; aanheffen; aanvangen; beginnen; effectief worden; ingaan; inzetten; van kracht worden
Anstimmen openingsplechtigheid; start aanheffen; inzetten
Beginn aanvang; begin; inzet; opening; start aanvangstijd; beginne; begintijd; starttijd; vertrektijd
Einleitung aanvang; begin; inzet; opening; start introductie; invoering
Einweihungszeremonie openingsplechtigheid; start
Eröffnung aanvang; begin; inzet; opening; start openbaring; verrassende ontdekking
Start aanvang; begin; inzet; opening; start Start; beginpunt; lanceren; lancering

Verwandte Wörter für "start":


Wiktionary Übersetzungen für start:

start
noun
  1. een begin ergens van

Cross Translation:
FromToVia
start Beginn départ — Début

start form of starten:

starten Verb (start, startte, startten, gestart)

  1. starten (aanvangen; beginnen; van start gaan)
    anfangen; beginnen; starten; einsetzen; aufnehmen; anheben
    • anfangen Verb (fange an, fängst an, fängt an, fing an, fingt an, angefangen)
    • beginnen Verb (beginne, beginnst, beginnt, begann, begannt, begonnen)
    • starten Verb (starte, startest, startet, startete, startetet, gestart)
    • einsetzen Verb (setze ein, setzt ein, setzte ein, setztet ein, eingesetzt)
    • aufnehmen Verb (nehme auf, nimmst auf, nimmt auf, nam auf, namt auf, aufgenommen)
    • anheben Verb (hebe an, hebst an, hebt an, hob an, hobt an, angehoben)
  2. starten (inluiden; beginnen)
    einleiten; einläuten
    • einleiten Verb (leite ein, leitest ein, leitet ein, leitete ein, leitetet ein, eingeleitet)
    • einläuten Verb (läute ein, läutest ein, läutet ein, läutete ein, läutetet ein, eingeläutet)
  3. starten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    aufwerfen; anschneiden; Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen
  4. starten (inschakelen; aanzetten; aandoen; aanmaken)
    einschalten; anschalten
    • einschalten Verb (schalte ein, schaltest ein, schaltet ein, schaltete ein, schaltetet ein, eingeschaltet)
    • anschalten Verb (schalte an, schaltest an, schaltet an, schaltete an, schaltetet an, angeschaltet)

Konjugationen für starten:

o.t.t.
  1. start
  2. start
  3. start
  4. starten
  5. starten
  6. starten
o.v.t.
  1. startte
  2. startte
  3. startte
  4. startten
  5. startten
  6. startten
v.t.t.
  1. heb gestart
  2. hebt gestart
  3. heeft gestart
  4. hebben gestart
  5. hebben gestart
  6. hebben gestart
v.v.t.
  1. had gestart
  2. had gestart
  3. had gestart
  4. hadden gestart
  5. hadden gestart
  6. hadden gestart
o.t.t.t.
  1. zal starten
  2. zult starten
  3. zal starten
  4. zullen starten
  5. zullen starten
  6. zullen starten
o.v.t.t.
  1. zou starten
  2. zou starten
  3. zou starten
  4. zouden starten
  5. zouden starten
  6. zouden starten
en verder
  1. ben gestart
  2. bent gestart
  3. is gestart
  4. zijn gestart
  5. zijn gestart
  6. zijn gestart
diversen
  1. start!
  2. startt!
  3. gestart
  4. startend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für starten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Gespräch anknöpfen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
Zur Sprache bringen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
anfangen aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; beginnen; een begin nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; ondernemen; op gang komen; voorstellen
anheben aanvangen; beginnen; starten; van start gaan beginnen; heffen; intreden; inzetten; lichten; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoogheffen; op gang komen; opheffen; optillen; tillen
anschalten aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten
anschneiden aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; naar voren brengen; op tafel leggen; opmerken; ter sprake brengen; vertellen; verwoorden; voorleiden; zeggen
aufnehmen aanvangen; beginnen; starten; van start gaan absorberen; consumeren; gebruiken; in zich opnemen; incorporeren; inlijven; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; van plan zijn; verbruiken
aufwerfen aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanvoeren; omhoogkomen; omhoogwerpen; opengooien; openwerpen; opperen; opstijgen; opvliegen; opwerpen; poneren; te berde brengen; voorleiden
beginnen aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aangaan; aanknopen; aannemen; aanvaarden; accepteren; beginnen; in ontvangst nemen; intreden; introduceren; inzetten; kennis laten maken; ondernemen; ontvangen; op gang komen; voorstellen
einleiten beginnen; inluiden; starten inleiden; introduceren; kennis laten maken; openen; spuien; uitwateren; voorstellen; water afvoeren; water lozen
einläuten beginnen; inluiden; starten omhoogkomen; opstijgen; opvliegen
einschalten aandoen; aanmaken; aanzetten; inschakelen; starten aandoen; aandraaien; beginnen met werk; beginnen te werken; in werking stellen; inbrengen; inpassen; inschakelen; invoegen; opstarten; overgaan op nieuwe rijbaan; passen in; tussenlassen
einsetzen aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aangrijpen; aanstellen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inaugureren; inhuldigen; inklinken; inrichten; installeren; instellen; intreden; introduceren; invoegen; inwijden; inzet tonen; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; op gang komen; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; plechtig bevestigen; posten; posteren; stationeren; toepassen; tussen zetten; verwedden; voorstellen; wedden
starten aanvangen; beginnen; starten; van start gaan aanbinden; aangaan; aanknopen; aannemen; aanvaarden; accepteren; afstemmen; beginnen; bouwen; construeren; in ontvangst nemen; instellen; intreden; inzetten; omhoogkomen; ondernemen; ontvangen; op gang komen; opstarten; opstijgen; opvliegen
- beginnen

Verwandte Wörter für "starten":


Synonyms for "starten":


Antonyme für "starten":


Verwandte Definitionen für "starten":

  1. het gaan doen1
    • we starten een actie1
  2. bij het beginpunt vertrekken1
    • de hardlopers starten om negen uur1

Wiktionary Übersetzungen für starten:


Cross Translation:
FromToVia
starten Beginn; Anfang start — beginning of an activity
starten anfangen; beginnen; starten start — to begin
starten beginnen start — of an activity, to begin
starten starten démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général).
starten abfahren; abreisen; fortgehen; abfeuern; abschießen; losgehen; aufbrechen partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für start