Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. tevoren zeggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für tevoren zeggen (Niederländisch) ins Deutsch

tevoren zeggen:

tevoren zeggen Verb (zeg tevoren, zegt tevoren, zei tevoren, zeiden tevoren, tevoren gezegd)

  1. tevoren zeggen

Konjugationen für tevoren zeggen:

o.t.t.
  1. zeg tevoren
  2. zegt tevoren
  3. zegt tevoren
  4. zeggen tevoren
  5. zeggen tevoren
  6. zeggen tevoren
o.v.t.
  1. zei tevoren
  2. zei tevoren
  3. zei tevoren
  4. zeiden tevoren
  5. zeiden tevoren
  6. zeiden tevoren
v.t.t.
  1. heb tevoren gezegd
  2. hebt tevoren gezegd
  3. heeft tevoren gezegd
  4. hebben tevoren gezegd
  5. hebben tevoren gezegd
  6. hebben tevoren gezegd
v.v.t.
  1. had tevoren gezegd
  2. had tevoren gezegd
  3. had tevoren gezegd
  4. hadden tevoren gezegd
  5. hadden tevoren gezegd
  6. hadden tevoren gezegd
o.t.t.t.
  1. zal tevoren zeggen
  2. zult tevoren zeggen
  3. zal tevoren zeggen
  4. zullen tevoren zeggen
  5. zullen tevoren zeggen
  6. zullen tevoren zeggen
o.v.t.t.
  1. zou tevoren zeggen
  2. zou tevoren zeggen
  3. zou tevoren zeggen
  4. zouden tevoren zeggen
  5. zouden tevoren zeggen
  6. zouden tevoren zeggen
en verder
  1. ben tevoren gezegd
  2. bent tevoren gezegd
  3. is tevoren gezegd
  4. zijn tevoren gezegd
  5. zijn tevoren gezegd
  6. zijn tevoren gezegd
diversen
  1. zeg tevoren!
  2. zegt tevoren!
  3. tevoren gezegd
  4. tevoren zeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für tevoren zeggen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vorher sagen tevoren zeggen

Verwandte Übersetzungen für tevoren zeggen