Niederländisch
Detailübersetzungen für tussenleggen (Niederländisch) ins Deutsch
tussenleggen:
-
tussenleggen (invoegen; inleggen)
einfügen; einschließen; fügen; einlegen-
einschließen Verb (schließe ein, schließest ein, schließt ein, schloß ein, schloßet ein, eingeschlossen)
Konjugationen für tussenleggen:
o.t.t.
- leg tussen
- legt tussen
- legt tussen
- leggen tussen
- leggen tussen
- leggen tussen
o.v.t.
- legde tussen
- legde tussen
- legde tussen
- legden tussen
- legden tussen
- legden tussen
v.t.t.
- heb tussengelegd
- hebt tussengelegd
- heeft tussengelegd
- hebben tussengelegd
- hebben tussengelegd
- hebben tussengelegd
v.v.t.
- had tussengelegd
- had tussengelegd
- had tussengelegd
- hadden tussengelegd
- hadden tussengelegd
- hadden tussengelegd
o.t.t.t.
- zal tussenleggen
- zult tussenleggen
- zal tussenleggen
- zullen tussenleggen
- zullen tussenleggen
- zullen tussenleggen
o.v.t.t.
- zou tussenleggen
- zou tussenleggen
- zou tussenleggen
- zouden tussenleggen
- zouden tussenleggen
- zouden tussenleggen
en verder
- ben tussengelegd
- bent tussengelegd
- is tussengelegd
- zijn tussengelegd
- zijn tussengelegd
- zijn tussengelegd
diversen
- leg tussen!
- legt tussen!
- tussengelegd
- tussenleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze