Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. uiteensplijten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uiteensplijten (Niederländisch) ins Deutsch

uiteensplijten:

uiteensplijten Verb (splijt uiteen, splijtte uiteen, splijtten uiteen, uiteengespleten)

  1. uiteensplijten (splitsen; kloven; splijten; klieven)
    spleißen; splissen; zerhacken
    • spleißen Verb (spleiße, spleißt, spliss, splisset, gesplissen)
    • splissen Verb (splisse, splisst, splisste, splisstet, gesplißt)
    • zerhacken Verb (zerhacke, zerhackst, zerhackt, zerhackte, zerhacktet, zerhackt)

Konjugationen für uiteensplijten:

o.t.t.
  1. splijt uiteen
  2. splijt uiteen
  3. splijt uiteen
  4. splijten uiteen
  5. splijten uiteen
  6. splijten uiteen
o.v.t.
  1. splijtte uiteen
  2. splijtte uiteen
  3. splijtte uiteen
  4. splijtten uiteen
  5. splijtten uiteen
  6. splijtten uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengespleten
  2. bent uiteengespleten
  3. is uiteengespleten
  4. zijn uiteengespleten
  5. zijn uiteengespleten
  6. zijn uiteengespleten
v.v.t.
  1. was uiteengespleten
  2. was uiteengespleten
  3. was uiteengespleten
  4. waren uiteengespleten
  5. waren uiteengespleten
  6. waren uiteengespleten
o.t.t.t.
  1. zal uiteensplijten
  2. zult uiteensplijten
  3. zal uiteensplijten
  4. zullen uiteensplijten
  5. zullen uiteensplijten
  6. zullen uiteensplijten
o.v.t.t.
  1. zou uiteensplijten
  2. zou uiteensplijten
  3. zou uiteensplijten
  4. zouden uiteensplijten
  5. zouden uiteensplijten
  6. zouden uiteensplijten
diversen
  1. splijt uiteen!
  2. splijtt uiteen!
  3. uiteengespleten
  4. uiteensplijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uiteensplijten:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spleißen klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
splissen klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; in tweeën houwen; klieven; kloven; loskoppelen; scheiden; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
zerhacken klieven; kloven; splijten; splitsen; uiteensplijten stukhakken

Computerübersetzung von Drittern: