Niederländisch

Detailübersetzungen für ziedend (Niederländisch) ins Deutsch

ziedend:

ziedend Adjektiv

  1. ziedend (kokend)
    kochend; siedend
  2. ziedend (vertoornd; kwaad; boos; )
    böse; wütend; ärgerlich; rasend; neidisch; giftig; fuchsteufelswild; Haßerfüllt; aufgeregt; gehässig; übel; zornig; grimmig; verstimmt; eifersüchtig; garstig; bitterböse; aufgebracht; jähzornig; ungestüm; erzürnt; ergrimmt; verbissen; unwirsch; unwillig; borstig

Übersetzung Matrix für ziedend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Haßerfüllt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend
aufgebracht boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter; geagiteerd; gebelgd; gekwetst; gepassioneerd; gepikeerd; geprikkeld; giftig; hartstochtelijk; heftig; kwaad; levendig; met hevige passie; misnoegd; nijdig; ontevreden; ontstemd; verhit; verontwaardigd; verstoord; vurig; woedend; wrevelig; zeer boos
aufgeregt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend geagiteerd; gebelgd; geil; gekwetst; gepassioneerd; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; hartstochtelijk; heet; heftig; hitsig; levendig; met hevige passie; misnoegd; ontstemd; opgewonden; seksueel opgewonden; verhit; verontwaardigd; verstoord; vurig; wrevelig
bitterböse boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bar slecht; erg boos; erg boosaardig; gebelgd; gebeten; gekwetst; misnoegd; spinnijdig; verontwaardigd; verstoord
borstig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend niet glad; ruw
böse boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend achterbaks; bitter; boefachtig; boos; boosaardig; dol; donker; doortrapt; dreigend; dubieus; duister; furieus; gebelgd; gehaaid; gekwetst; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; giftig; glibberig; gluiperig; hels; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; laaiend; leep; listig; luguber; macaber; met slechte intentie; min; misnoegd; nijdig; obscuur; onguur; onheilspellend; razend; schurkachtig; sinister; slecht; slinks; sluw; snood; spookachtig; stiekem; tierend; uitgekookt; vals; venijnig; verdacht; vergramd; verontwaardigd; verstoord; woedend; woest; zeer boos
eifersüchtig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend afgunstig; jaloers; nijdig
ergrimmt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend boos; gebelgd; gekwetst; giftig; kwaad; misnoegd; nijdig; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd
erzürnt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter; boos; dol; furieus; gebelgd; gekwetst; giftig; hels; kwaad; laaiend; misnoegd; nijdig; razend; tierend; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; woedend; woest; zeer boos
fuchsteufelswild boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend boos; dol; furieus; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; woedend; woest
garstig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend banaal; grof; laag-bij-de-grond; lomp; plat; platvloers; schofterig; schunnig; triviaal; vunzig
gehässig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; hatelijk; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; leep; listig; met sarcasme; onedel; sarcastisch; slinks; sluw; snood; stekelig; stiekem; uitgekookt; vijandig
giftig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend aangebrand; erg boos; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; giftig; hatelijk; kwaadaardig; nadelig; ongunstig; onvoordelig; pissig; prikkelbaar; spinnijdig; stekelig; toxisch; venijnig; vergiftig; vergiftigd; vijandig
grimmig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter teleurgesteld; boos; brommerig; felle; gebelgd; gebeten; giftig; grimmig; heftig; kwaad; misnoegd; mopperig; naargeestig; nijdig; onbeheerst; ondragelijk; onstuimig; ontevreden; onverdraagbaar; somber; triest; troosteloos; verbeten; verbitterd; verbolgen; vertoornd; zwaarmoedig
jähzornig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend giftig; heftig; hevig; kwaadaardig; onbeheerst; onstuimig; venijnig
kochend kokend; ziedend
neidisch boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend afgunstig; jaloers; nijdig
rasend boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter teleurgesteld; boos; dol; furieus; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; verbitterd; woedend; woest; zeer snel
siedend kokend; ziedend
ungestüm boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend agressief; bewogen; fel; gepassioneerd; gewelddadig; hartstochtelijk; heetbloedig; heftig; hevig; onbeheerst; onrustig; onstuimig; roerig; stormachtig; temperamentvol; turbulent; veelbewogen; verwoed; vurig; warmbloedig; woelig
unwillig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend eigenwijs; eigenzinnig; gebelgd; gepikeerd; geprikkeld; hardhoofdig; koppig; met tegenzin; misnoegd; niet graag; ongaarne; ontevreden; ontstemd; onwillig; tegendraads; weerbarstig; weerspannig; wrevelig
unwirsch boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend brommerig; giftig; kwaadaardig; mopperig; venijnig
verbissen boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend boos; gebelgd; giftig; haatdragend; kwaad; nijdig; verbeten; verbolgen; vertoornd
verstimmt boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend gebelgd; gekwetst; gepikeerd; geprikkeld; misnoegd; ontevreden; ontstemd; verontwaardigd; verstoord; wrevelig
wütend boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter; bitter teleurgesteld; boos; dol; furieus; gebelgd; giftig; hels; kwaad; laaiend; nijdig; razend; tierend; verbitterd; verbolgen; vergramd; vertoornd; woedend; woest; zeer boos
zornig boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend boos; dol; furieus; gebelgd; gemeen; giftig; heftig; hels; hevig; kwaad; kwaadwillig; laaiend; met slechte intentie; nijdig; razend; slecht; tierend; vals; verbolgen; vertoornd; woedend; woest
ärgerlich boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend bitter; boos; ergerlijk; futloos; gebelgd; gekwetst; gepikeerd; geprikkeld; giftig; helaas; irritant; jammer; jammer genoeg; kregel; kregelig; kribbig; kwaad; lamlendig; landerig; misnoegd; nijdig; ontevreden; ontstemd; prikkelbaar; sneu; spijtig; verbolgen; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; vervelend; woedend; wrevelig; zeer boos
übel boos; furieus; kwaad; nijdig; razend; spinnijdig; toornig; vertoornd; woest; ziedend gemeen; kwaadwillig; kwalijk; menstruerend; met slechte intentie; min; misselijk; naar; ongesteld; onpasselijk; onwel; slecht; snood; vals

ziedend form of zieden:

zieden Verb (zied, ziedt, ziedde, ziedden, gezoden)

  1. zieden (koken van woede)
    kochen; sieden; erhitzen
    • kochen Verb (koche, kochst, kocht, kochte, kochtet, gekocht)
    • sieden Verb (siede, siedest, siedet, siedete, siedetet, gesiedet)
    • erhitzen Verb (erhitze, erhitzt, erhitzte, erhitztet, erhitzt)

Konjugationen für zieden:

o.t.t.
  1. zied
  2. ziedt
  3. ziedt
  4. zieden
  5. zieden
  6. zieden
o.v.t.
  1. ziedde
  2. ziedde
  3. ziedde
  4. ziedden
  5. ziedden
  6. ziedden
v.t.t.
  1. heb gezoden
  2. hebt gezoden
  3. heeft gezoden
  4. hebben gezoden
  5. hebben gezoden
  6. hebben gezoden
v.v.t.
  1. had gezoden
  2. had gezoden
  3. had gezoden
  4. hadden gezoden
  5. hadden gezoden
  6. hadden gezoden
o.t.t.t.
  1. zal zieden
  2. zult zieden
  3. zal zieden
  4. zullen zieden
  5. zullen zieden
  6. zullen zieden
o.v.t.t.
  1. zou zieden
  2. zou zieden
  3. zou zieden
  4. zouden zieden
  5. zouden zieden
  6. zouden zieden
diversen
  1. zied!
  2. ziedt!
  3. gezoden
  4. ziedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zieden [znw.] Nomen

  1. zieden (koken)
    Kochen; Sieden

Übersetzung Matrix für zieden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Kochen koken; zieden boven 100 graden zijn; de maaltijd bereiden; koken; kokerij
Sieden koken; zieden boven 100 graden zijn; koken
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
erhitzen koken van woede; zieden aan de kook raken; eten opwarmen; kookpunt bereiken; opwarmen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; verhitten; verwarmen; warm maken
kochen koken van woede; zieden aan de kook raken; bereiden; brouwen; eten bereiden; gaar koken; gereed maken; iets toebereiden; klaarmaken; koken; kokkerellen; kookpunt bereiken; prepareren; toebereiden
sieden koken van woede; zieden aan de kook raken; gloeien; kookpunt bereiken; nasmeulen; smeulen

Wiktionary Übersetzungen für zieden:

zieden
verb
  1. koken
  2. hevig beroerd worden

Cross Translation:
FromToVia
zieden sieden seethe — to boil vigorously
zieden brausen; kochen; sieden; wallen bouillir — Être dans l’état d’ébullition. Se dit proprement des liquides, lorsque la chaleur ou la fermentation y produit un mouvement et qu’il se forme des bulles à la surface.

Computerübersetzung von Drittern: