Übersicht
Niederländisch nach Englisch:   mehr Daten
  1. uitgescheiden:
  2. uitscheiden:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitgescheiden (Niederländisch) ins Englisch

uitgescheiden:

uitgescheiden Adjektiv

  1. uitgescheiden (opgehouden; gestopt)
    ceased; stopped

Übersetzung Matrix für uitgescheiden:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
stopped gestopt; opgehouden; uitgescheiden
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ceased gestopt; opgehouden; uitgescheiden

uitscheiden:

uitscheiden Verb (scheid uit, scheidt uit, scheidde uit, scheidden uit, uitgescheiden)

  1. uitscheiden (ermee uitscheiden; ophouden; stoppen; opgeven; staken)
    to cease; to abandon; to stop; to give up
    • cease Verb (ceases, ceased, ceasing)
    • abandon Verb (abandons, abandoned, abandoning)
    • stop Verb (stops, stopped, stopping)
    • give up Verb (gives up, gave up, giving up)
  2. uitscheiden (lozen; afvoeren; afscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    to discharge; to expel; to disgorge; to drain; to remove; to empty
    • discharge Verb (discharges, discharged, discharging)
    • expel Verb (expels, expelled, expelling)
    • disgorge Verb (disgorges, disgorged, disgorging)
    • drain Verb (drains, drained, draining)
    • remove Verb (removes, removed, removing)
    • empty Verb (empties, emptied, emptying)

Konjugationen für uitscheiden:

o.t.t.
  1. scheid uit
  2. scheidt uit
  3. scheidt uit
  4. scheiden uit
  5. scheiden uit
  6. scheiden uit
o.v.t.
  1. scheidde uit
  2. scheidde uit
  3. scheidde uit
  4. scheidden uit
  5. scheidden uit
  6. scheidden uit
v.t.t.
  1. heb uitgescheiden
  2. hebt uitgescheiden
  3. heeft uitgescheiden
  4. hebben uitgescheiden
  5. hebben uitgescheiden
  6. hebben uitgescheiden
v.v.t.
  1. had uitgescheiden
  2. had uitgescheiden
  3. had uitgescheiden
  4. hadden uitgescheiden
  5. hadden uitgescheiden
  6. hadden uitgescheiden
o.t.t.t.
  1. zal uitscheiden
  2. zult uitscheiden
  3. zal uitscheiden
  4. zullen uitscheiden
  5. zullen uitscheiden
  6. zullen uitscheiden
o.v.t.t.
  1. zou uitscheiden
  2. zou uitscheiden
  3. zou uitscheiden
  4. zouden uitscheiden
  5. zouden uitscheiden
  6. zouden uitscheiden
en verder
  1. ben uitgescheiden
  2. bent uitgescheiden
  3. is uitgescheiden
  4. zijn uitgescheiden
  5. zijn uitgescheiden
  6. zijn uitgescheiden
diversen
  1. scheid uit!
  2. scheidt uit!
  3. uitgescheiden
  4. uitscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitscheiden [znw.] Nomen

  1. uitscheiden (eindigen; ophouden; staken; kappen; afhaken)
    the cease; the quitting; the knock off; the stopping

Übersetzung Matrix für uitscheiden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
discharge afdanken; afschaffen; afvoer; afwatering; decharge; emissie; kwijting; loslating; lossing; lozing; ontlading; ontslaan; ontslaan van werknemers; ontslag; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; uitstoot; vrijlating; waterafvoer
drain afdruipen; afdruppelen; afvoer; afvoerbuis; afvoerkanaal; afwateringsbuis; afwateringskanaal; boezem; doorlaat; regenpijp; riolering; riool; sas; schutsluisje; sluis; spui; uitdruipen; uitdruppelen; verlaat
knock off afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
quitting afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
remove afnemen; afstoffen; afwissen
stop halt; halte; halteplaats; oponthoud; stopplaats; vertraging
stopping afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden aborteren; afhouden; afstoppen; beletten; opvulling; stilhouden; stoppen; vulling; vulsel; weerhouden
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abandon ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afblazen; afbreken; afgelasten; afzeggen; heengaan; in de steek laten; verlaten; vertrekken
cease ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden aflaten; aftakelen; ophouden; verzwakken; wegglijden
discharge afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afvloeien; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; iets uitladen; kwijten; lossen; ontheffen; ontladen; ontslaan; pasporteren; uitsturen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden
disgorge afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
drain afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afdruipen; afdruppelen; afwateren; droogleggen; indijken; inpolderen; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegzuigen; ontwateren; spuien; uitdruipen; uitdruppelen; uithalen; uitlekken; uitwateren; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
empty afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; legen; opdrinken; opruimen; plunderen; reinigen; ruimen; schoonmaken; spuien; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitmesten; uitnemen; uitpersen; uitruimen; uitwateren; uitzuigen; water afvoeren; water lozen
expel afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen bannen; bezweren; diskwalificeren; royeren; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegdrijven; wegjagen
give up ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afstand doen; afzien; capituleren; de brui geven aan; inschrijven; opgeven; overgeven; strijd opgeven; uitleveren; zich overgeven
knock off afstoten; eraf duwen; erafschoppen
remove afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afstoffen; afzonderen; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
stop ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden afhouden; afremmen; afzetten; beletten; beslissen; besluiten; blijven staan; blijven steken; dichten; dwarsbomen; dwarsliggen; ervanaf houden; gaten stoppen; halt houden; halthouden; haperen; inhouden; ophouden; remmen; stelpen; stilhouden; stillen; stilstaan; stilzetten; stokken; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tegenwerken; temporiseren; tot staan brengen; tot stilstand brengen; vastlopen; vertragen; weerhouden
stopping doen stoppen
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
empty eindig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onbezet; ongevuld; vergankelijk; voorbijgaand; zonder inhoud

Wiktionary Übersetzungen für uitscheiden:

uitscheiden
verb
  1. stoppen
  2. voortbrengen

Cross Translation:
FromToVia
uitscheiden cease; stop; end; quit; abate; finish; terminate; conclude cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.