Übersicht
Niederländisch nach Englisch: mehr Daten
- welgedaan:
- weldoen:
-
Wiktionary:
- welgedaan → well-fed, well fed, well-nourished
Niederländisch
Detailübersetzungen für welgedaan (Niederländisch) ins Englisch
welgedaan:
-
welgedaan
Übersetzung Matrix für welgedaan:
Adjective | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
portly | welgedaan | |
substantial | welgedaan | aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; belangrijke; betrouwbaar; danig; degelijk; deugdelijk; duchtig; enorm; flink; fors; noemenswaardige; solide; stevig; substantieel |
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
plump | welgedaan | bevleesd; bol; bolstaand; bolvormig; gevleesd; kogelvormig; log; lomp; mollig; onelegant; onsierlijk van gedaante; plomp; poezelig; volslank |
Verwandte Wörter für "welgedaan":
Wiktionary Übersetzungen für welgedaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• welgedaan | → well-fed; well fed; well-nourished | ↔ wohlgenährt — ironisch für mehr oder weniger übergewichtig |
welgedaan form of weldoen:
-
weldoen (helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen)
to assist; to help; to attend; to be attentive; to extend the hand; to be helpful; to back up; to aid; to prop up; to make oneself useful; to second; to back; to do good -
weldoen (liefdadigheids werk doen; helpen; goeddoen)
Konjugationen für weldoen:
o.t.t.
- doe wel
- doet wel
- doet wel
- doen wel
- doen wel
- doen wel
o.v.t.
- deed wel
- deed wel
- deed wel
- deden wel
- deden wel
- deden wel
v.t.t.
- heb welgedaan
- hebt welgedaan
- heeft welgedaan
- hebben welgedaan
- hebben welgedaan
- hebben welgedaan
v.v.t.
- had welgedaan
- had welgedaan
- had welgedaan
- hadden welgedaan
- hadden welgedaan
- hadden welgedaan
o.t.t.t.
- zal weldoen
- zult weldoen
- zal weldoen
- zullen weldoen
- zullen weldoen
- zullen weldoen
o.v.t.t.
- zou weldoen
- zou weldoen
- zou weldoen
- zouden weldoen
- zouden weldoen
- zouden weldoen
diversen
- doe wel!
- doet wel!
- welgedaan
- weldoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze