Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. afglijden:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afglijden (Niederländisch) ins Spanisch

afglijden:

afglijden Verb (glijd af, glijdt af, gleed af, gleden af, afgegleden)

  1. afglijden (wegzinken; vervallen; wegglijden; )
  2. afglijden (omlaag glijden; eraf glijden; naar beneden glijden)

Konjugationen für afglijden:

o.t.t.
  1. glijd af
  2. glijdt af
  3. glijdt af
  4. glijden af
  5. glijden af
  6. glijden af
o.v.t.
  1. gleed af
  2. gleed af
  3. gleed af
  4. gleden af
  5. gleden af
  6. gleden af
v.t.t.
  1. ben afgegleden
  2. bent afgegleden
  3. is afgegleden
  4. zijn afgegleden
  5. zijn afgegleden
  6. zijn afgegleden
v.v.t.
  1. was afgegleden
  2. was afgegleden
  3. was afgegleden
  4. waren afgegleden
  5. waren afgegleden
  6. waren afgegleden
o.t.t.t.
  1. zal afglijden
  2. zult afglijden
  3. zal afglijden
  4. zullen afglijden
  5. zullen afglijden
  6. zullen afglijden
o.v.t.t.
  1. zou afglijden
  2. zou afglijden
  3. zou afglijden
  4. zouden afglijden
  5. zouden afglijden
  6. zouden afglijden
diversen
  1. glijd af!
  2. glijdt af!
  3. afgegleden
  4. afglijdende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für afglijden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
irse a pique inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen
zozobrar kapseizen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
deslizarse afglijden; eraf glijden; naar beneden glijden; omlaag glijden blunderen; floepen; glibberen; glijden; glippen; insluipen; onderuitgaan; ongemerkt binnendringen; roetsjen; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegglippen; wegschieten
irse a pique afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken wegzakken; zakken in
zozobrar afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken kantelen; kapseizen; omkantelen; over een kant vallen