Übersicht


Niederländisch

Detailübersetzungen für bekoelen (Niederländisch) ins Spanisch

bekoelen:

bekoelen [znw.] Nomen

  1. bekoelen
    el refrigerar

bekoelen Verb (bekoel, bekoelt, bekoelde, bekoelden, bekoeld)

  1. bekoelen

Konjugationen für bekoelen:

o.t.t.
  1. bekoel
  2. bekoelt
  3. bekoelt
  4. bekoelen
  5. bekoelen
  6. bekoelen
o.v.t.
  1. bekoelde
  2. bekoelde
  3. bekoelde
  4. bekoelden
  5. bekoelden
  6. bekoelden
v.t.t.
  1. ben bekoeld
  2. bent bekoeld
  3. is bekoeld
  4. zijn bekoeld
  5. zijn bekoeld
  6. zijn bekoeld
v.v.t.
  1. was bekoeld
  2. was bekoeld
  3. was bekoeld
  4. waren bekoeld
  5. waren bekoeld
  6. waren bekoeld
o.t.t.t.
  1. zal bekoelen
  2. zult bekoelen
  3. zal bekoelen
  4. zullen bekoelen
  5. zullen bekoelen
  6. zullen bekoelen
o.v.t.t.
  1. zou bekoelen
  2. zou bekoelen
  3. zou bekoelen
  4. zouden bekoelen
  5. zouden bekoelen
  6. zouden bekoelen
diversen
  1. bekoel!
  2. bekoelt!
  3. bekoeld
  4. bekoelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bekoelen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
debilitarse achteruitgaan; afnemen; verminderen in kracht
helarse invriezing
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
refrigerar bekoelen afkoelen; verkoelen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
calmarse bekoelen dempen; kalm worden; luwen; matigen; rustig worden; temperen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven; zich matigen
debilitarse bekoelen aan kracht inboeten; aftakelen; uitputten; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegebben; wegglijden; zwak worden; zwakker worden
enfriarse bekoelen afkoelen; koel worden; koud worden; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
entibiarse bekoelen afkoelen; koel worden
helarse bekoelen afkoelen; koel worden; luwen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven
hundirse bekoelen afknappen; afkoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
refrigerar afkoelen; koel worden; koelen; opfrissen; verfrissen; verkillen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen
sosegarse bekoelen
tranquilizarse bekoelen dempen; luwen; matigen; temperen; tot bedaren komen; uitwoeden; verflauwen; wegsterven; zich matigen