Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. smalend:
  2. smalen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für smalend (Niederländisch) ins Spanisch

smalend:


smalen:

smalen Verb (smaal, smaalt, smaalde, smaalden, gesmaald)

  1. smalen (smaden)

Konjugationen für smalen:

o.t.t.
  1. smaal
  2. smaalt
  3. smaalt
  4. smalen
  5. smalen
  6. smalen
o.v.t.
  1. smaalde
  2. smaalde
  3. smaalde
  4. smaalden
  5. smaalden
  6. smaalden
v.t.t.
  1. heb gesmaald
  2. hebt gesmaald
  3. heeft gesmaald
  4. hebben gesmaald
  5. hebben gesmaald
  6. hebben gesmaald
v.v.t.
  1. had gesmaald
  2. had gesmaald
  3. had gesmaald
  4. hadden gesmaald
  5. hadden gesmaald
  6. hadden gesmaald
o.t.t.t.
  1. zal smalen
  2. zult smalen
  3. zal smalen
  4. zullen smalen
  5. zullen smalen
  6. zullen smalen
o.v.t.t.
  1. zou smalen
  2. zou smalen
  3. zou smalen
  4. zouden smalen
  5. zouden smalen
  6. zouden smalen
en verder
  1. ben gesmaald
  2. bent gesmaald
  3. is gesmaald
  4. zijn gesmaald
  5. zijn gesmaald
  6. zijn gesmaald
diversen
  1. smaal!
  2. smaalt!
  3. gesmaald
  4. smalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für smalen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afrentar smaden; smalen belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden
burlarse de smaden; smalen belachelijk maken; bespotten; de draak steken; de spot drijven; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; ironiseren; malligheid uithalen; schamperen; schertsen; spotten; streek uithalen
difamar smaden; smalen belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; verdachtmaken
ultrajar smaden; smalen