Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. verhaspelen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verhaspelen (Niederländisch) ins Spanisch

verhaspelen:

verhaspelen Verb (verhaspel, verhaspelt, verhaspelde, verhaspelden, verhaspeld)

  1. verhaspelen

Konjugationen für verhaspelen:

o.t.t.
  1. verhaspel
  2. verhaspelt
  3. verhaspelt
  4. verhaspelen
  5. verhaspelen
  6. verhaspelen
o.v.t.
  1. verhaspelde
  2. verhaspelde
  3. verhaspelde
  4. verhaspelden
  5. verhaspelden
  6. verhaspelden
v.t.t.
  1. heb verhaspeld
  2. hebt verhaspeld
  3. heeft verhaspeld
  4. hebben verhaspeld
  5. hebben verhaspeld
  6. hebben verhaspeld
v.v.t.
  1. had verhaspeld
  2. had verhaspeld
  3. had verhaspeld
  4. hadden verhaspeld
  5. hadden verhaspeld
  6. hadden verhaspeld
o.t.t.t.
  1. zal verhaspelen
  2. zult verhaspelen
  3. zal verhaspelen
  4. zullen verhaspelen
  5. zullen verhaspelen
  6. zullen verhaspelen
o.v.t.t.
  1. zou verhaspelen
  2. zou verhaspelen
  3. zou verhaspelen
  4. zouden verhaspelen
  5. zouden verhaspelen
  6. zouden verhaspelen
diversen
  1. verhaspel!
  2. verhaspelt!
  3. verhaspeld
  4. verhaspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verhaspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
embarullar verhaspelen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; sjoemelen

Wiktionary Übersetzungen für verhaspelen:


Cross Translation:
FromToVia
verhaspelen arruinar; chapucear; chafallar gâcher — maçonnerie|fr délayer du plâtre, du mortier avec de l’eau.