Übersicht
Niederländisch nach Spanisch:   mehr Daten
  1. vervloeien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vervloeien (Niederländisch) ins Spanisch

vervloeien:

vervloeien Verb (vervloei, vervloeit, vervloeide, vervloeiden, vervloeid)

  1. vervloeien (in elkaar overlopen; vervagen)

Konjugationen für vervloeien:

o.t.t.
  1. vervloei
  2. vervloeit
  3. vervloeit
  4. vervloeien
  5. vervloeien
  6. vervloeien
o.v.t.
  1. vervloeide
  2. vervloeide
  3. vervloeide
  4. vervloeiden
  5. vervloeiden
  6. vervloeiden
v.t.t.
  1. ben vervloeid
  2. bent vervloeid
  3. is vervloeid
  4. zijn vervloeid
  5. zijn vervloeid
  6. zijn vervloeid
v.v.t.
  1. was vervloeid
  2. was vervloeid
  3. was vervloeid
  4. waren vervloeid
  5. waren vervloeid
  6. waren vervloeid
o.t.t.t.
  1. zal vervloeien
  2. zult vervloeien
  3. zal vervloeien
  4. zullen vervloeien
  5. zullen vervloeien
  6. zullen vervloeien
o.v.t.t.
  1. zou vervloeien
  2. zou vervloeien
  3. zou vervloeien
  4. zouden vervloeien
  5. zouden vervloeien
  6. zouden vervloeien
diversen
  1. vervloei!
  2. vervloeit!
  3. vervloeid
  4. vervloeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vervloeien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
borrar in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien aanrekenen; aanwrijven; afschrijven; berispen; beschuldigen; blameren; diskwalificeren; doorstrepen; gispen; iemand schrappen; laken; nadragen; royeren; tanen; te niet doen; uitgommen; uitroeien; uitschrijven; uitsluiten; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; verbleken; vervagen; verwijten; vlakken; voor de voeten gooien; voorhouden; wegvagen; wegvegen; wissen
correrse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
cruzarse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
desdibujar in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien tanen; verbleken; vervagen
desvanecerse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien flauwvallen; in katzwijm vallen; tanen; verbleken; vervagen; wegraken; zwijmelen
diluirse in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien
disipar in elkaar overlopen; vervagen; vervloeien nullificeren; ondervangen; opheffen; tanen; teniet doen; terugdraaien; verbleken; vernietigen; vervagen