Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. aanleren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanleren (Niederländisch) ins Französisch

aanleren:

aanleren Verb (leer aan, leert aan, leerde aan, leerden aan, aangeleerd)

  1. aanleren (leren; verwerven; opsteken; oppikken; eigen maken)
    apprendre; s'initier à; faire l'apprentissage de
    • apprendre Verb (apprends, apprend, apprenons, apprenez, )

Konjugationen für aanleren:

o.t.t.
  1. leer aan
  2. leert aan
  3. leert aan
  4. leren aan
  5. leren aan
  6. leren aan
o.v.t.
  1. leerde aan
  2. leerde aan
  3. leerde aan
  4. leerden aan
  5. leerden aan
  6. leerden aan
v.t.t.
  1. heb aangeleerd
  2. hebt aangeleerd
  3. heeft aangeleerd
  4. hebben aangeleerd
  5. hebben aangeleerd
  6. hebben aangeleerd
v.v.t.
  1. had aangeleerd
  2. had aangeleerd
  3. had aangeleerd
  4. hadden aangeleerd
  5. hadden aangeleerd
  6. hadden aangeleerd
o.t.t.t.
  1. zal aanleren
  2. zult aanleren
  3. zal aanleren
  4. zullen aanleren
  5. zullen aanleren
  6. zullen aanleren
o.v.t.t.
  1. zou aanleren
  2. zou aanleren
  3. zou aanleren
  4. zouden aanleren
  5. zouden aanleren
  6. zouden aanleren
diversen
  1. leer aan!
  2. leert aan!
  3. aangeleerd
  4. aanlerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanleren [znw.] Nomen

  1. aanleren
    l'apprentissage

Übersetzung Matrix für aanleren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apprentissage aanleren leerproces; leertijd; training
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
apprendre aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven aanwennen; achter komen; beschrijven; bijbrengen; doceren; eigenmaken; gewend raken; horen; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; mededelen; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; te horen krijgen; uiteenzetten; verhalen; vernemen; vertellen; vinden; zeggen
faire l'apprentissage de aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven eigen maken; iets bemachtigen; instuderen; kopen; leren; verkrijgen; verwerven
s'initier à aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven

Wiktionary Übersetzungen für aanleren:

aanleren
Cross Translation:
FromToVia
aanleren enseigner; apprendre lehren — (intransitiv), (transitiv): jemandem etwas (Lehrstoff, Wissen, Fertigkeiten, …) vermitteln, beibringen; jemanden in etwas unterrichten, unterweisen
aanleren enseigner teach — to pass on knowledge

Computerübersetzung von Drittern: