Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. bezuinigen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für bezuinigen (Niederländisch) ins Französisch

bezuinigen:

bezuinigen Verb (bezuinig, bezuinigt, bezuinigde, bezuinigden, bezuinigd)

  1. bezuinigen (besparen; matigen; korten)
    épargner; diminuer; économiser; diminuer ses dépenses; réduire; baisser; se restreindre; raccourcir; amoindrir; se garder de
    • épargner Verb (épargne, épargnes, épargnons, épargnez, )
    • diminuer Verb (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • économiser Verb (économise, économises, économisons, économisez, )
    • réduire Verb (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • baisser Verb (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • raccourcir Verb (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, )
    • amoindrir Verb (amoindris, amoindrit, amoindrissons, amoindrissez, )

Konjugationen für bezuinigen:

o.t.t.
  1. bezuinig
  2. bezuinigt
  3. bezuinigt
  4. bezuinigen
  5. bezuinigen
  6. bezuinigen
o.v.t.
  1. bezuinigde
  2. bezuinigde
  3. bezuinigde
  4. bezuinigden
  5. bezuinigden
  6. bezuinigden
v.t.t.
  1. heb bezuinigd
  2. hebt bezuinigd
  3. heeft bezuinigd
  4. hebben bezuinigd
  5. hebben bezuinigd
  6. hebben bezuinigd
v.v.t.
  1. had bezuinigd
  2. had bezuinigd
  3. had bezuinigd
  4. hadden bezuinigd
  5. hadden bezuinigd
  6. hadden bezuinigd
o.t.t.t.
  1. zal bezuinigen
  2. zult bezuinigen
  3. zal bezuinigen
  4. zullen bezuinigen
  5. zullen bezuinigen
  6. zullen bezuinigen
o.v.t.t.
  1. zou bezuinigen
  2. zou bezuinigen
  3. zou bezuinigen
  4. zouden bezuinigen
  5. zouden bezuinigen
  6. zouden bezuinigen
diversen
  1. bezuinig!
  2. bezuinigt!
  3. bezuinigd
  4. bezuinigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für bezuinigen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
diminuer slijten; verslijten
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amoindrir besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
baisser besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner worden; krimpen; lager maken; minder worden; minderen; omlaagbrengen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
diminuer besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kelderen; kleiner maken; kleiner worden; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen; zakken
diminuer ses dépenses besparen; bezuinigen; korten; matigen
raccourcir besparen; bezuinigen; korten; matigen afkorten; bekorten; inkorten; kort knippen; kort maken; korte tijd blijven; korten; korter maken; minder maken; minimaliseren; verkorten
réduire besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; dalen; declineren; door koken dikker worden; indikken; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; omrekenen; reduceren; samenvouwen; slinken; tanen; teruggaan; verdikken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
se garder de besparen; bezuinigen; korten; matigen hoeden voor; opletten
se restreindre besparen; bezuinigen; korten; matigen achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
économiser besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; bijeenzamelen; geld besparen; krom buigen; matigen; minder gebruiken; ombuigen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; sparen; verbuigen; vergaren; verzamelen; zuinig zijn
épargner besparen; bezuinigen; korten; matigen besparen; bijeenzamelen; geld besparen; in acht nemen; matigen; minder gebruiken; ontzien; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; sparen; vergaren; verschonen; verzamelen; zuinig zijn

Synonyms for "bezuinigen":


Verwandte Definitionen für "bezuinigen":

  1. minder geld uitgeven1
    • we moeten bezuinigen op de schoonmaakkosten1

Wiktionary Übersetzungen für bezuinigen:

bezuinigen
verb
  1. door zuinig met geld of iets anders om te gaan de uitgaven verminderen
bezuinigen
verb
  1. dépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner.
  2. Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve.

Computerübersetzung von Drittern: