Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. exerceren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für exerceren (Niederländisch) ins Französisch

exerceren:

exerceren Verb (exerceer, exerceert, exerceerde, exerceerden, geëxerceerd)

  1. exerceren
    exercer
    • exercer Verb (exerce, exerces, exerçons, exercez, )

Konjugationen für exerceren:

o.t.t.
  1. exerceer
  2. exerceert
  3. exerceert
  4. exerceren
  5. exerceren
  6. exerceren
o.v.t.
  1. exerceerde
  2. exerceerde
  3. exerceerde
  4. exerceerden
  5. exerceerden
  6. exerceerden
v.t.t.
  1. heb geëxerceerd
  2. hebt geëxerceerd
  3. heeft geëxerceerd
  4. hebben geëxerceerd
  5. hebben geëxerceerd
  6. hebben geëxerceerd
v.v.t.
  1. had geëxerceerd
  2. had geëxerceerd
  3. had geëxerceerd
  4. hadden geëxerceerd
  5. hadden geëxerceerd
  6. hadden geëxerceerd
o.t.t.t.
  1. zal exerceren
  2. zult exerceren
  3. zal exerceren
  4. zullen exerceren
  5. zullen exerceren
  6. zullen exerceren
o.v.t.t.
  1. zou exerceren
  2. zou exerceren
  3. zou exerceren
  4. zouden exerceren
  5. zouden exerceren
  6. zouden exerceren
diversen
  1. exerceer!
  2. exerceert!
  3. geëxerceerd
  4. exercerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für exerceren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
exercer exerceren bedekken; bekleden; beoefenen; functie bekleden; herhalen; oefenen; ontwikkelen; overtrekken; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; trainen; uitoefenen; vervullen