Niederländisch

Detailübersetzungen für inzinken (Niederländisch) ins Französisch

inzinken:

inzinken Verb (zink in, zinkt in, zonk in, zonken in, ingezonken)

  1. inzinken (in elkaar zakken; inzakken; invallen)
  2. inzinken (wegzinken; vervallen; wegglijden; )
    couler; sombrer; s'enfoncer; s'enliser
    • couler Verb (coule, coules, coulons, coulez, )
    • sombrer Verb (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'enfoncer Verb
    • s'enliser Verb

Konjugationen für inzinken:

o.t.t.
  1. zink in
  2. zinkt in
  3. zinkt in
  4. zinken in
  5. zinken in
  6. zinken in
o.v.t.
  1. zonk in
  2. zonk in
  3. zonk in
  4. zonken in
  5. zonken in
  6. zonken in
v.t.t.
  1. ben ingezonken
  2. bent ingezonken
  3. is ingezonken
  4. zijn ingezonken
  5. zijn ingezonken
  6. zijn ingezonken
v.v.t.
  1. was ingezonken
  2. was ingezonken
  3. was ingezonken
  4. waren ingezonken
  5. waren ingezonken
  6. waren ingezonken
o.t.t.t.
  1. zal inzinken
  2. zult inzinken
  3. zal inzinken
  4. zullen inzinken
  5. zullen inzinken
  6. zullen inzinken
o.v.t.t.
  1. zou inzinken
  2. zou inzinken
  3. zou inzinken
  4. zouden inzinken
  5. zouden inzinken
  6. zouden inzinken
en verder
  1. is ingezonken
diversen
  1. zink in!
  2. zinkt in!
  3. ingezonken
  4. inzinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inzinken [znw.] Nomen

  1. inzinken (wegzinken)
    l'affaissement; l'éboulement; l'écroulement; le tassement de terrain

Übersetzung Matrix für inzinken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
affaissement inzinken; wegzinken grondverzakking; inzakking; uitzakking; verzakking
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
tassement de terrain inzinken; wegzinken
éboulement inzinken; wegzinken ineenstorten; instorten
écroulement inzinken; wegzinken debacle; ineenstorten; ineenstorting; ineenzakking; instorten; instorting; inzakking; neervallen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
couler afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken afdruipen; afvloeien; afvoeren; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; kelderen; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; zakken; zinken
s'effondrer in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; omlaagstorten; vallen
s'enfoncer afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken galvaniseren; verzinken; wegzakken; zakken in
s'enliser afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken verzanden
s'écrouler in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afbreken; afleggen; begeven; bezwijken; breken; flippen; het onderspit delven; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; kelderen; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen; zakken
sombrer afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken achteruitgaan; bezwijken; galvaniseren; instorten; kelderen; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; verzinken; wegrotten; zakken; zinken
tomber en ruine in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afbreken; begeven; breken; desintegreren; flippen; in elkaar storten; ineenstorten; instorten; neerhalen; omverhalen; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen