Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. sniffelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für sniffelen (Niederländisch) ins Französisch

sniffelen:

sniffelen Verb (sniffel, sniffelt, sniffelde, sniffelden, gesniffeld)

  1. sniffelen
    renifler; pleurnicher
    • renifler Verb (renifle, renifles, reniflons, reniflez, )
    • pleurnicher Verb (pleurniche, pleurniches, pleurnichons, pleurnichez, )

Konjugationen für sniffelen:

o.t.t.
  1. sniffel
  2. sniffelt
  3. sniffelt
  4. sniffelen
  5. sniffelen
  6. sniffelen
o.v.t.
  1. sniffelde
  2. sniffelde
  3. sniffelde
  4. sniffelden
  5. sniffelden
  6. sniffelden
v.t.t.
  1. heb gesniffeld
  2. hebt gesniffeld
  3. heeft gesniffeld
  4. hebben gesniffeld
  5. hebben gesniffeld
  6. hebben gesniffeld
v.v.t.
  1. had gesniffeld
  2. had gesniffeld
  3. had gesniffeld
  4. hadden gesniffeld
  5. hadden gesniffeld
  6. hadden gesniffeld
o.t.t.t.
  1. zal sniffelen
  2. zult sniffelen
  3. zal sniffelen
  4. zullen sniffelen
  5. zullen sniffelen
  6. zullen sniffelen
o.v.t.t.
  1. zou sniffelen
  2. zou sniffelen
  3. zou sniffelen
  4. zouden sniffelen
  5. zouden sniffelen
  6. zouden sniffelen
en verder
  1. ben gesniffeld
  2. bent gesniffeld
  3. is gesniffeld
  4. zijn gesniffeld
  5. zijn gesniffeld
  6. zijn gesniffeld
diversen
  1. sniffel!
  2. sniffelt!
  3. gesniffeld
  4. sniffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für sniffelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
pleurnicher sniffelen brullen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; emmeren; grienen; huilen; janken; jengelen; krijsen; schreien; snikken; snotteren; tranen; tranen afscheiden; wenen
renifler sniffelen besniffelen; besnuffelen; een loopneus hebben; een snuif nemen; hinniken; iets ophalen; insnuiven; inzuigen; naar binnen zuigen; naspeuring doen; neus ophalen; opsnuiven; paardegeluid maken; rechercheren; snuffelen; snuffen; snuiven; speuren