Übersicht
Niederländisch nach Französisch:   mehr Daten
  1. vastgegroeid:
  2. vastgroeien:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vastgegroeid (Niederländisch) ins Französisch

vastgegroeid:

vastgegroeid Adjektiv

  1. vastgegroeid (als met wortels ingegroeid; geworteld; verstokt; ingeworteld)
    enraciné; implanté

Übersetzung Matrix für vastgegroeid:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enraciné als met wortels ingegroeid; geworteld; ingeworteld; vastgegroeid; verstokt diepgeworteld
implanté als met wortels ingegroeid; geworteld; ingeworteld; vastgegroeid; verstokt

Verwandte Wörter für "vastgegroeid":

  • vastgegroeide

vastgegroeid form of vastgroeien:

vastgroeien Verb (groei vast, groeit vast, groeide vast, groeiden vast, vastgegroeid)

  1. vastgroeien (wortel schieten; wortelen)

Konjugationen für vastgroeien:

o.t.t.
  1. groei vast
  2. groeit vast
  3. groeit vast
  4. groeien vast
  5. groeien vast
  6. groeien vast
o.v.t.
  1. groeide vast
  2. groeide vast
  3. groeide vast
  4. groeiden vast
  5. groeiden vast
  6. groeiden vast
v.t.t.
  1. ben vastgegroeid
  2. bent vastgegroeid
  3. is vastgegroeid
  4. zijn vastgegroeid
  5. zijn vastgegroeid
  6. zijn vastgegroeid
v.v.t.
  1. was vastgegroeid
  2. was vastgegroeid
  3. was vastgegroeid
  4. waren vastgegroeid
  5. waren vastgegroeid
  6. waren vastgegroeid
o.t.t.t.
  1. zal vastgroeien
  2. zult vastgroeien
  3. zal vastgroeien
  4. zullen vastgroeien
  5. zullen vastgroeien
  6. zullen vastgroeien
o.v.t.t.
  1. zou vastgroeien
  2. zou vastgroeien
  3. zou vastgroeien
  4. zouden vastgroeien
  5. zouden vastgroeien
  6. zouden vastgroeien
diversen
  1. groei vast!
  2. groeit vast!
  3. vastgegroeid
  4. vastgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vastgroeien:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
prendre racine vastgroeien; wortel schieten; wortelen
s'attacher vastgroeien; wortel schieten; wortelen aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; beijveren; hechten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken
s'enraciner vastgroeien; wortel schieten; wortelen postvatten
être enraciné vastgroeien; wortel schieten; wortelen