Niederländisch

Detailübersetzungen für verdelen (Niederländisch) ins Französisch

verdelen:

verdelen Verb (verdeel, verdeelt, verdeelde, verdeelden, verdeeld)

  1. verdelen (distribueren; uitreiken; ronddelen)
    diviser; partager; distribuer; répartir; fournir; remettre; procurer; allouer; verser; servir
    • diviser Verb (divise, divises, divisons, divisez, )
    • partager Verb (partage, partages, partageons, partagez, )
    • distribuer Verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • répartir Verb (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • fournir Verb (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • remettre Verb (remets, remet, remettons, remettez, )
    • procurer Verb (procure, procures, procurons, procurez, )
    • allouer Verb (alloue, alloues, allouons, allouez, )
    • verser Verb (verse, verses, versons, versez, )
    • servir Verb (sers, sert, servons, servez, )
  2. verdelen (verkavelen; kavelen)
  3. verdelen (ronddelen; uitreiken; uitdelen; rondgeven; rondreiken)
    distribuer; partager; répartir; diviser; distribuer à la ronde; répandre; éparpiller; faire circuler
    • distribuer Verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • partager Verb (partage, partages, partageons, partagez, )
    • répartir Verb (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • diviser Verb (divise, divises, divisons, divisez, )
    • répandre Verb (répands, répand, répandons, répandez, )
    • éparpiller Verb (éparpille, éparpilles, éparpillons, éparpillez, )
  4. verdelen (distribueren)
    distribuer
    • distribuer Verb (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )

Konjugationen für verdelen:

o.t.t.
  1. verdeel
  2. verdeelt
  3. verdeelt
  4. verdelen
  5. verdelen
  6. verdelen
o.v.t.
  1. verdeelde
  2. verdeelde
  3. verdeelde
  4. verdeelden
  5. verdeelden
  6. verdeelden
v.t.t.
  1. heb verdeeld
  2. hebt verdeeld
  3. heeft verdeeld
  4. hebben verdeeld
  5. hebben verdeeld
  6. hebben verdeeld
v.v.t.
  1. had verdeeld
  2. had verdeeld
  3. had verdeeld
  4. hadden verdeeld
  5. hadden verdeeld
  6. hadden verdeeld
o.t.t.t.
  1. zal verdelen
  2. zult verdelen
  3. zal verdelen
  4. zullen verdelen
  5. zullen verdelen
  6. zullen verdelen
o.v.t.t.
  1. zou verdelen
  2. zou verdelen
  3. zou verdelen
  4. zouden verdelen
  5. zouden verdelen
  6. zouden verdelen
diversen
  1. verdeel!
  2. verdeelt!
  3. verdeeld
  4. verdelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verdelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
allouer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen toewijzen; uitkeren
distribuer distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; rondbrengen; rondzenden; schenken; thuisbezorgen; uitkeren; verlenen; verstrekken
distribuer à la ronde ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
diviser distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; doorknippen; doorsnijden; opdelen; opsplitsen; splitsen
diviser en lots kavelen; verdelen; verkavelen
faire circuler ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; doorgeven; doorspelen; doorvertellen; geven; overgeven; overhandigen; rondbrieven; rondvertellen; toesteken; verder reiken
fournir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; aanleveren; afleveren; bedienen; bestellen; bezorgen; brengen; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opdienen; opdissen; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; voorzetten; zenden; zich iets verschaffen
partager distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen
procurer distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; schenken; toeleveren; verlenen; verstrekken
remettre distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; verdagen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
répandre ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen afleggen; alom bekend maken; bezwijken; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; een boodschap uitdragen; het onderspit delven; klaar leggen; rondbrieven; rondstrooien; rondvertellen; spreiden; tenondergaan; uitdragen; uitspreiden; uitstrooien; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdeler; vergieten; verhaal vertellen; verhalen; verklappen; verkondigen; verraden; verspreiden; verstrooien; vertellen; waaieren; zich verspreiden
répartir distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen delen; opdelen; opsplitsen; splitsen; verzenden
répartir en lots kavelen; verdelen; verkavelen
servir distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen aan tafel bedienen; assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opdienen; opdissen; opscheppen; optreden als; seconderen; serveren; van dienst zijn; verstrekken; voorschotelen; voorzetten; weldoen
vendre par lots kavelen; verdelen; verkavelen
verser distribueren; ronddelen; uitreiken; verdelen bijstorten; binnen gieten; cadeau doen; cadeau geven; deponeren; doneren; geld overmaken; geven; gieten; gieten op; iemand iets toedienen; ingeven; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leegmaken; op rekening storten; opdrinken; opgieten; overboeken; overgieten; overschenken; overschrijven; overstorten; overzenden; schenken; storten; uitdrinken; uitgieten; uitkeren; uitschenken; uitstorten; vergieten; verstrekken
éparpiller ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen bezaaien; inzaaien; rondstrooien; uiteenspreiden; uitwaaieren; uitzaaien; uitzenden; uitzwermen; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien; waaieren; zaaien; zich verspreiden

Wiktionary Übersetzungen für verdelen:


Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für verdelen