Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. annexeren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for annexeren in Niederländisch

annexeren:

annexeren Verb (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)

  1. annexeren
    overnemen; annexeren; inlijven
    • overnemen Verb (overneem, overneemt, overnam, overnamen, overnomen)
    • annexeren Verb (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)
    • inlijven Verb (lijf in, lijft in, lijfde in, lijfden in, ingelijfd)

Konjugationen für annexeren:

o.t.t.
  1. annexeer
  2. annexeert
  3. annexeert
  4. annexeren
  5. annexeren
  6. annexeren
o.v.t.
  1. annexeerde
  2. annexeerde
  3. annexeerde
  4. annexeerden
  5. annexeerden
  6. annexeerden
v.t.t.
  1. heb geannexeerd
  2. hebt geannexeerd
  3. heeft geannexeerd
  4. hebben geannexeerd
  5. hebben geannexeerd
  6. hebben geannexeerd
v.v.t.
  1. had geannexeerd
  2. had geannexeerd
  3. had geannexeerd
  4. hadden geannexeerd
  5. hadden geannexeerd
  6. hadden geannexeerd
o.t.t.t.
  1. zal annexeren
  2. zult annexeren
  3. zal annexeren
  4. zullen annexeren
  5. zullen annexeren
  6. zullen annexeren
o.v.t.t.
  1. zou annexeren
  2. zou annexeren
  3. zou annexeren
  4. zouden annexeren
  5. zouden annexeren
  6. zouden annexeren
diversen
  1. annexeer!
  2. annexeert!
  3. geannexeerd
  4. annexerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze