Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for bui in Niederländisch

bui:

bui [de ~] Nomen

  1. de bui
    het humeur; de stemming; de gemoedsstemming; de gemoedstoestand; de bui; de gemoedsgesteldheid
  2. de bui
    de regenbui; de bui
  3. de bui
    de luim; de kuur; de gril; de nuk; de bui
    • luim [de ~] Nomen
    • kuur [de ~] Nomen
    • gril [de ~ (m)] Nomen
    • nuk [de ~] Nomen
    • bui [de ~] Nomen
  4. de bui
    – regen, sneeuw of hagel die valt 1
    de bui
    – regen, sneeuw of hagel die valt 1
    • bui [de ~] Nomen
      • we moesten schuilen voor de bui1
  5. de bui
    – bepaald tijdelijk gevoel 1
    de stemming; de bui
    – bepaald tijdelijk gevoel 1
    • stemming [de ~ (v)] Nomen
      • ik ben niet in de stemming om grapjes te maken1
    • bui [de ~] Nomen
      • hij was in een vrolijke bui1

Verwandte Wörter für "bui":


Alternate Synonyms for "bui":


Verwandte Definitionen für "bui":

  1. regen, sneeuw of hagel die valt1
    • we moesten schuilen voor de bui1
  2. bepaald tijdelijk gevoel1
    • hij was in een vrolijke bui1