Übersicht


Niederländisch

Detailed Synonyms for buurten in Niederländisch

buurten:

buurten Verb (buurt, buurtde, buurtden, gebuurt)

  1. buurten
    buurten
    • buurten Verb (buurt, buurtde, buurtden, gebuurt)

Konjugationen für buurten:

o.t.t.
  1. buurt
  2. buurt
  3. buurt
  4. buurten
  5. buurten
  6. buurten
o.v.t.
  1. buurtde
  2. buurtde
  3. buurtde
  4. buurtden
  5. buurtden
  6. buurtden
v.t.t.
  1. heb gebuurt
  2. hebt gebuurt
  3. heeft gebuurt
  4. hebben gebuurt
  5. hebben gebuurt
  6. hebben gebuurt
v.v.t.
  1. had gebuurt
  2. had gebuurt
  3. had gebuurt
  4. hadden gebuurt
  5. hadden gebuurt
  6. hadden gebuurt
o.t.t.t.
  1. zal buurten
  2. zult buurten
  3. zal buurten
  4. zullen buurten
  5. zullen buurten
  6. zullen buurten
o.v.t.t.
  1. zou buurten
  2. zou buurten
  3. zou buurten
  4. zouden buurten
  5. zouden buurten
  6. zouden buurten
diversen
  1. buurt!
  2. buurt!
  3. gebuurt
  4. buurtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwandte Wörter für "buurten":


buurt:

buurt [de ~] Nomen

  1. de buurt
    de buurt; de wijk; de woonwijk; het plein; stadskwartier; het centrum; de buitenwijk; de sectie; handelswijk; het stadsdeel; de stadswijk
  2. de buurt
    de nabijheid; de buurt
  3. de buurt
    – dichtbij 1
    de buurt
    – dichtbij 1
    • buurt [de ~] Nomen
      • we wonen in de buurt van het station1
  4. de buurt
    – groep huizen die bij elkaar staan 1
    de buurt
    – groep huizen die bij elkaar staan 1
    • buurt [de ~] Nomen
      • het is feest in onze buurt1

Verwandte Wörter für "buurt":


Verwandte Definitionen für "buurt":

  1. dichtbij1
    • we wonen in de buurt van het station1
  2. groep huizen die bij elkaar staan1
    • het is feest in onze buurt1