Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. contracteren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for contracteren in Niederländisch

contracteren:

contracteren Verb (contracteer, contracteert, contracteerde, contracteerden, gecontracteerd)

  1. contracteren
    samentrekken; contracteren
    • samentrekken Verb (trek samen, trekt samen, samengetrokken)
    • contracteren Verb (contracteer, contracteert, contracteerde, contracteerden, gecontracteerd)
  2. contracteren
    vastleggen; contracteren
    • vastleggen Verb (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • contracteren Verb (contracteer, contracteert, contracteerde, contracteerden, gecontracteerd)

Konjugationen für contracteren:

o.t.t.
  1. contracteer
  2. contracteert
  3. contracteert
  4. contracteren
  5. contracteren
  6. contracteren
o.v.t.
  1. contracteerde
  2. contracteerde
  3. contracteerde
  4. contracteerden
  5. contracteerden
  6. contracteerden
v.t.t.
  1. heb gecontracteerd
  2. hebt gecontracteerd
  3. heeft gecontracteerd
  4. hebben gecontracteerd
  5. hebben gecontracteerd
  6. hebben gecontracteerd
v.v.t.
  1. had gecontracteerd
  2. had gecontracteerd
  3. had gecontracteerd
  4. hadden gecontracteerd
  5. hadden gecontracteerd
  6. hadden gecontracteerd
o.t.t.t.
  1. zal contracteren
  2. zult contracteren
  3. zal contracteren
  4. zullen contracteren
  5. zullen contracteren
  6. zullen contracteren
o.v.t.t.
  1. zou contracteren
  2. zou contracteren
  3. zou contracteren
  4. zouden contracteren
  5. zouden contracteren
  6. zouden contracteren
en verder
  1. ben gecontracteerd
  2. bent gecontracteerd
  3. is gecontracteerd
  4. zijn gecontracteerd
  5. zijn gecontracteerd
  6. zijn gecontracteerd
diversen
  1. contracteer!
  2. contracteert!
  3. gecontracteerd
  4. contracterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze