Übersicht
Niederländisch Synonyms:   mehr Daten
  1. feestvieren:


Niederländisch

Detailed Synonyms for feestvieren in Niederländisch

feestvieren:

feestvieren Verb (vier feest, viert feest, vierde feest, vierden feest, feestgevierd)

  1. feestvieren
    vieren; feesten; celebreren; feestvieren
    • vieren Verb (vier, viert, vierde, vierden, gevierd)
    • feesten Verb (feest, feestte, feestten, gefeest)
    • celebreren Verb (celebreer, celebreert, celebreerde, celebreerden, gecelebreerd)
    • feestvieren Verb (vier feest, viert feest, vierde feest, vierden feest, feestgevierd)

Konjugationen für feestvieren:

o.t.t.
  1. vier feest
  2. viert feest
  3. viert feest
  4. vieren feest
  5. vieren feest
  6. vieren feest
o.v.t.
  1. vierde feest
  2. vierde feest
  3. vierde feest
  4. vierden feest
  5. vierden feest
  6. vierden feest
v.t.t.
  1. heb feestgevierd
  2. hebt feestgevierd
  3. heeft feestgevierd
  4. hebben feestgevierd
  5. hebben feestgevierd
  6. hebben feestgevierd
v.v.t.
  1. had feestgevierd
  2. had feestgevierd
  3. had feestgevierd
  4. hadden feestgevierd
  5. hadden feestgevierd
  6. hadden feestgevierd
o.t.t.t.
  1. zal feestvieren
  2. zult feestvieren
  3. zal feestvieren
  4. zullen feestvieren
  5. zullen feestvieren
  6. zullen feestvieren
o.v.t.t.
  1. zou feestvieren
  2. zou feestvieren
  3. zou feestvieren
  4. zouden feestvieren
  5. zouden feestvieren
  6. zouden feestvieren
diversen
  1. vier feest!
  2. viert feest!
  3. feestgevierd
  4. feestvierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze