Übersicht
Niederländisch
Detailed Synonyms for trillen in Niederländisch
trillen:
-
trillen
-
trillen
-
trillen
-
trillen
– snel een klein beetje bewegen 1
Konjugationen für trillen:
o.t.t.
- tril
- trilt
- trilt
- trillen
- trillen
- trillen
o.v.t.
- trilde
- trilde
- trilde
- trilden
- trilden
- trilden
v.t.t.
- heb getrild
- hebt getrild
- heeft getrild
- hebben getrild
- hebben getrild
- hebben getrild
v.v.t.
- had getrild
- had getrild
- had getrild
- hadden getrild
- hadden getrild
- hadden getrild
o.t.t.t.
- zal trillen
- zult trillen
- zal trillen
- zullen trillen
- zullen trillen
- zullen trillen
o.v.t.t.
- zou trillen
- zou trillen
- zou trillen
- zouden trillen
- zouden trillen
- zouden trillen
en verder
- ben getrild
- bent getrild
- is getrild
- zijn getrild
- zijn getrild
- zijn getrild
diversen
- tril!
- trilt!
- getrild
- trillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze